Mira Aluç schetst in ‘Sprokkelaars’ een liefdevol portret van zonderlinge mannen
Drie werknemers in een anonieme loods op een doorsnee industrieterrein proberen in Sprokkelaars, het debuut van de Nederlandse Mira Aluç, aan de minachting van de buitenwereld te ontsnappen en het beste van hun leven te maken. Aluç is een van de zes kanshebbers op De Bronzen Uil 2025, de prijs voor beste Nederlandstalige debuutroman die op 29 november wordt uitgereikt.
Er zijn van die settings die je altijd zullen bijblijven. Omdat ze bloemrijk worden beschreven, omdat ze zelf een soort protagonist zijn in het verhaal, of, gewoon, omdat het zo bijzonder is dat er literair wordt over geschreven. Zo’n originele setting heeft Mira Aluç gecreëerd voor haar debuutroman Sprokkelaars. Het verhaal speelt zich af op een industrieterrein vlak bij een verder niet bij naam genoemde middelgrote stad in Nederland. We volgen er drie werknemers van een partijloods, een magazijn waar overschotten van andere winkels voor een prikje worden verkocht. Kerstbomen en sneeuwballen hartje zomer, of een opblaasbaar zwembad in de winter, in de rommelige en stoffige partijloods valt tussen de dozen met bijna vervallen marshmallows of vierdelige raspen altijd wel een buitenkansje mee te pikken.
Het verhaal begint als de eigenaar van de loods zijn pas afgestudeerde neef kan overtuigen om een paar maanden bij hem te komen werken. De nieuwe rekruut wordt met ‘Jong’ aangesproken en krijgt de makkelijkste klusjes, zoals prijsetiketten op de artikelen kleven. Het verhaal wordt verteld door Jong, die terugblikt op deze periode uit zijn leven.
Mira Aluç© Tatjana Almuli
Jong zag het aanbod van zijn oom aanvankelijk als een tussenbaantje, maar al snel raakt hij gehecht aan zijn wat vreemde, licht excentrieke en licht ontvlambare oom en de enige andere werknemer, de Bosnische vluchteling Baris. Hij wordt langzaam maar zeker opgenomen in de inner circle van mensen die het industrieterrein dagelijks bevolken, zoals Hennie van de snackbar of Turgay van de Turkse supermarkt. Hoe meer hij betrokken raakt bij het werk en zijn collega’s, hoe onzekerder het wordt dat hij ooit nog zal kunnen ‘ontsnappen’.
Jong wordt bovendien verliefd, op een ex-vriendinnetje van Baris dat hij leerde kennen op een Hindoestaans huwelijksfeest. Met Lunya voert hij een paar goede gesprekken, maar een echte romance wordt het nooit. Jong wordt overvallen door schaamte omdat hij Lunya als oppervlakkig inschatte, terwijl ze tijdens hun gesprekken zoveel inzicht toonde.
De klanten in de loods hebben even het gevoel dat ze winnaars zijn, en niet behoren tot de verliezers in deze maatschappij
Terwijl zijn hogeschooldiploma stof ligt te vergaren, beseft Jong dat hij nu als medewerker in de loods net zo minachtend wordt bekeken. Als een oude schoolgenoot langskomt en duidelijk neerbuigend doet over Jongs werk en sociale status, wordt hij woedend: “Je hebt geen idee waar je over praat. Jij en ik kennen elkaar niet”, slingert hij de klant in het gezicht. Plots heeft hij meer begrip voor het baldadige gedrag van Baris en de opvliegende buien van zijn oom.
Zo schetst Aluç een liefdevol portret van deze drie wat zonderlinge mannen, die onder de omstandigheden het beste van hun leven proberen te maken. Wanneer je de verkeerde afslag neemt, heb je weinig te verliezen, luidt het levensmotto van de oom. Maar onder de harde bolster schuilt een zachte pit, die enorm gehecht is aan de spullen in zijn loods, zelfs de meest waardeloze prullen hebben voor hem betekenis. Daarom heeft hij het zo moeilijk om gewoon iets weg te geven, zelfs uit liefdadigheid. De oom vindt spullen vaak eerlijker dan mensen. Spullen verraden misschien wel hoe rijk je bent, maar ze zeggen niets over het feit of je een goed of slecht mens bent. En spullen hebben wel degelijk betekenis. Voor de bezoekers aan de Turkse supermarkt temperen ze het heimwee naar hun thuisland, de klanten in de loods hebben even het gevoel dat ze winnaars zijn, en niet behoren tot de verliezers in deze maatschappij.
Aluç tekent een wereld die vaak verborgen blijft. Zonder het te romantiseren schrijft ze de gedachten en gevoelens van Jong op. Terugblikkend op zijn maanden in de loods beseft hij dat hij er lessen leerde die hij op de universiteitsbanken of in een “gewone baan” nooit geleerd zou hebben. Ze beschrijft met mededogen zijn goedbedoelde gestuntel als hij de chaotische boekhouding van zijn oom in orde probeert te maken, of als hij een verdwaalde, dementerende vrouw die denkt dat ze in de wachtzaal van het ziekenhuis is beland, probeert te helpen.
Van in het begin is duidelijk dat Jong uiteindelijk toch maar enkele maanden in de loods heeft gewerkt. Zijn vertrek was er geen uit daadkracht, het was eerder het noodlot dat de beslissing nam voor hem. Hij blikt met weemoed terug, dankbaar om de lessen die hij er heeft geleerd. “Je moet dansen als de viool speelt”, was een geliefde uitdrukking van zijn oom. Dat is wat Jong doet. En door het leven stappen met de trots van mensen die weinig geluk hebben gehad.
Mira Aluç, Sprokkelaars, Atlas Contact, Amsterdam, 2025, 256 p.










Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.