Onbehagen sluipt tussen de lijnen in Robin Kramers verhalenbundel ‘Achtertuinen’
Robin Kramer zet een jonge dertiger en enkele generatiegenoten neer op een kantelpunt in hun leven. In zijn debuut Achtertuinen zit de diepgang tussen de regels.
Ondanks de inspanningen van schrijvers en pleitbezorgers als Annelies Verbeke of Rob van Essen oogst het kortverhaal in onze contreien weinig bijval. Er is een handvol literaire bladen waarin aanstormend talent losse verhalen publiceert, maar het is een zeldzaamheid dat een schrijver nog eens debuteert met een volwaardige verhalenbundel.
Deze zomer schenken we in onze debutantenreeks De Eerste Keer graag aandacht aan enkele recente, heerlijke uitzonderingen. De eerste is Robin Kramer, die met Achtertuinen bewijst dat hij het genre helemaal in de vingers heeft. Zijn kortverhalen zijn prikkelende snapshots uit het leven van een jongvolwassen man, die soms meer verhullen dan ze vertellen. Op Carveriaanse wijze staat hier geen woord te veel – Kramer schrijft bijvoorbeeld niet dat hij in de verte de bonkende beat van een dansfeest hoort, maar wel: ‘In de verte bonkt het feest.’
De verhalen gaan vaak over de naamloze ik, zijn vriendin Vera en de bevriende koppels Daan en Maartje en Maurits en Mei. Allen zijn ze dertigers van het stadse type: het avontuurlijke studentenleven hebben ze nog niet helemaal de rug toegekeerd, maar ze staan al wel op de drempel van een gesetteld leven. In het openingsverhaal ‘Een gedeelde binnenplaats’ blikt de schrijver terug op de bruiloft van Maurits en Mei (zelf heeft het koppel het liever over “geregistreerd partnerschap”). Uit een toevallige maar fijne ontmoeting met een ex blijkt hoe hij volop zoekt naar zijn plaats in het geheel: “Het idee dat je constant het volledige leven in je moet dragen en dat het gewoon niet past.” Of nog, in ‘Bleven we herten’: “Jarenlang waren we om het leven heen gelopen alsof het een standbeeld was dat we van alle kanten wilden bekijken, zonder het écht te leven, het aan te raken en de contouren te voelen.”

© Maria Lecaro
In veel verhalen beschrijft Kramer ontmoetingen die hem verder aan het denken zetten, in zijn geval vooral aan het twijfelen. Het zijn momenten die illustreren hoe ongemakkelijk en onbeholpen de ik in het leven staat. Bij een feestje van vrienden, georganiseerd ter ere van hun “nieuwe vlonders”, probeert hij zo weinig mogelijk te zeggen tegen een zekere Mia – zijn vriendin Vera heeft hem gezegd dat hij beter wat behoedzaam is omdat Mia zopas een dierbare is verloren. Tot Mia kwaad haar vinger in zijn borst prikt.
Ik zeg niets.
Als iemand doodgaat zeg je gecondoleerd.
Het lijkt alsof de muziek in de keuken is uitgevallen, iedereen kijkt naar ons. Ik kan niets uitbrengen. Ik snak naar geluid, naar brekend glas, iets wat me eraan kan herinneren dat er buiten een wereld is.
(…)
Ik probeerde voorzichtig te zijn, zeg ik.
Als Daan en Maartje een kind verwachten, is zijn eerste gedachte niet om hen te feliciteren, maar wel of Daan en hij nu ooit nog ouderwets dronken kunnen worden, en wordt hij zelfs een beetje boos. Zoiets overleg je toch met vrienden?, denkt hij. En ook al spreekt hij de gedachte uiteraard niet uit, hij meent de teleurstelling over zijn geringe enthousiasme op Daans gezicht te kunnen aflezen. Zeker wanneer hij en Vera zeggen dat ze in de nabije toekomst nog geen kind zullen krijgen. “Nog geen gekriebel.”

Dat er met de ik wel meer aan de hand is dan een traditioneel dertigersdilemma wordt in verschillende verhalen al subtiel gesuggereerd, maar in het pakkende ‘Vanuit Vera’ leren we hem tijdens een vakantie kennen door de ogen van zijn geliefde. Vera spaart haar geliefde niet: “Hij is op zich niet tegen vakantie. Hij houdt van de oceaan zoals hij van de meeste dingen houdt: zichtbaar maar op afstand. Iemand die hem niet goed kent zou hem misschien geduldig noemen. Maar het is geen geduld: het is een ziekelijke vorm van berekenbaarheid.” Maar in de pure confrontatie spaart ze hem. Als hij aan de rand van het zwembad meldt dat hij terug naar de kamer wil, is ze vol begrip: “Je wil terug naar de minibar, wil ik hem toebijten, maar ik zeg niets. In plaats daarvan zeg ik: Is goed lieverd. Nog vijf minuten.”
Het nieuwe vertelstandpunt is een mooie vondst, en op die plaats in de bundel lijmt het de andere verhalen netjes aaneen. Want overal sluipt onbehagen tussen de lijnen, en is wat niet wordt gezegd vaak even belangrijk als wat wel wordt uitgesproken. Het geeft Kramers verhalen diepgang en is een proeve van de kracht van een kortverhaal: achter het ogenschijnlijk banale en alledaagse schuilt een complexere, soms mysterieuze wereld.
Robin Kramer, Achtertuinen, Uitgeverij Oevers, Zaandam, 2025, 112 p.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.