Jan Baert: boerenpummel, held of beul?
Weinig kapers spreken zo tot de verbeelding als Jan Baert, held pur sang voor sommigen, verrader en vijand nummer één voor anderen. Bovenal was hij een kind van zijn tijd in een gebied met fluïde grenzen.
Op 19 juni 1667 was het springtij. Een omvangrijke, 86 schepen tellende vloot zag zijn kans en voer de mondingen van de Theems en de Medway op. Niets opzienbarends zou je zeggen. Alleen was deze vloot niet Engels, maar Nederlands. Na enkele dagen verbrandde of overmeesterde ze vijftien Britse oorlogsbodems, waaronder bovendien drie van de vier grootste schepen van de Navy. Het admiraalsschip de Royal Charles werd als trofee naar Amsterdam gevoerd.
Mathieu Elias, portret van Jean Bart, begin achttiende eeuw, Musée national de la marine, Parijs© publiek domein / Wikimedia Commons
Deze raid, een van de meest in het oog springende gebeurtenissen uit de drie Engels-Nederlandse Oorlogen van de tweede helft van de zeventiende eeuw, werd geleid door de Zeeuwse admiraal Michiel de Ruyter. Ze is de perfecte illustratie van de lef, de vaardigheden en de koudbloedigheid die De Ruyter had opgedaan in de leerschool van de kaapvaart.
Een zestienjarige luitenant-ter-zee voer met De Ruyter mee. Die luitenant vond de admiraal te afwachtend, want De Ruyter had zijn kans moeten grijpen en naar Londen doorstoten. Dat oordeel zou aanmatigend kunnen lijken, ware het niet dat het werd geveld door de man die zou uitgroeien tot een van de grootste kapers van de noordelijke zeeën: Jan Baert (of in het Frans Jean Bart).
Hoe was de Vlaming Jan Baert, de toekomstige Franse eskadercommandant, op de vloot van de Republiek verzeild geraakt? De vraag stellen is ze half beantwoorden: zijn nationaliteit was, laten we zeggen, nogal complex. Eén feit staat buiten kijf: hij was een Duinkerkenaar. Hij werd geboren in 1650, toen de stad tijdelijk in Franse handen was, maar al spoedig trokken de Spanjaarden er weer aan de touwtjes. Op 25 juni 1658 – Baert was toen zeven jaar – was hij dankzij de herovering van de stad door een Frans-Engelse coalitie ’s morgens Spaans, ’s middags Frans en ’s avonds Engels. Vier jaar later werd hij weer Frans, voorgoed.
Antoine Sanderus, Duinkerke in 1641 (een kwarteeuw voor het begin van Vaubans grote werken), in Flandria Illustrata, 1641© publiek domein
Met andere woorden, het concept van nationale identiteit is voor een figuur als Jan Baert wat vaag. Wel kon hij terugvallen op een echte traditie: die van de Duinkerker kaapvaart. Zijn grootvader Michiel Jacobsen, bijgenaamd “de Vos”, zijn ooms Gaspard en Michel en zijn vader Cornelis Baert, allen waren ze als kaper omgekomen op zee. Net als zijn oudoom Jan Jacobsen, die zichzelf met schip en al had opgeblazen. Omdat hij in hun voetsporen wilde treden, trok Baert naar Zeeland om ervaring op te doen. Algauw had hij – op zijn zeventiende! – de leiding van een eigen klein kaperschip.
Toen in 1672 de Frans-Nederlandse oorlog uitbrak, haastte Baert zich terug naar zijn geboortestad om zijn diensten aan te bieden. Deze 1,90 meter lange slungel kende slechts een paar woordjes Frans, maar kon al uitpakken met veel ervaring. Aanvankelijk diende hij onder de oude kaper Willem Dorne. Maar doordat hij al snel naam maakte, werd Baert het gezag toevertrouwd over kleine kustvaarders en daarna over een fraai fregat van 120 ton.
Vervolgens richtte Baert met enkele vrienden en neven een kleine rederij op bestemd voor de kaapvaart. Het aantal kapingen nam hand over hand toe. Ze kaapten niet alleen koopvaardij- en vissersschepen, maar ook heuse oorlogsschepen. Maar er waren ook enkele tegenslagen: Baert zat een tijd vast in een kerker in Hamburg, liep ernstige brandwonden op en een Hollandse kanonskogel schoot hem “het vet van zijn benen”. Toch was Jan Baert in 1679, aan het eind van de oorlog, commandant van een fregat van 250 ton, had hij 81 gekaapte schepen op zijn conto staan en kon hij pronken met een gouden ketting die hem door de koning als blijk van erkenning hoogstpersoonlijk was geschonken.
Nadat hij met de Franse koninklijke marine een tijdlang de Middellandse Zee had bevaren, sloeg Baert tijdens de Negenjarige Oorlog (1688-1697) weer aan het kapen op West-Europese wateren. Hij perfectioneerde de Spaans-Vlaamse traditie van de kaapvaart in beweeglijke groepen en stelde flottieljes samen bestaande uit snelle, wendbare kaperfregatten die de eskaders van de koning op hun campagnes ondersteunden. Als ongeëvenaarde loods trotseerde hij bij nacht en ontij de Engelse blokkades. Hij maakte ontelbare schepen buit, beurde losgeld na het kapen van Nederlandse haringbuizen, enterde Engelse koopvaardijschepen, bracht de fregatten die deel uitmaakten van konvooien tot zinken en plunderde de Schotse kusten. Baert vervulde een hoofdrol in de nieuwe Franse strategie die vorm kreeg na het debacle bij La Hougue in 1692.
Jan Baert kon doorgaans rekenen op de volle steun van veel bekwame kapiteins. Onder hen waren plaatselijke beroemdheden als “oude wijze” Cornil Saus, de Zeeuwse katholiek Nicolas Baeteman en het Luikse heethoofd Louis le Mel. Maar hoe vaardig zij ook mochten zijn, Baert stak zowel letterlijk als figuurlijk met kop en schouders boven hen uit.
In totaal worden Baert het kapen van 250 schepen en de vernietiging van 500 vijandelijke vissersboten toegeschreven, maar echt legendarisch was zijn herovering van een Noors tarwekonvooi
In de loop van de daaropvolgende jaren bleef Baert de triomfen aaneenrijgen, zoals de overmeestering van een konvooi bij Smyrna. Een ander voorbeeld is de Slag bij de Doggersbank, waar hij een aanval lanceerde op een Hollands konvooi van vijf fregatten en 112 koopvaardijschepen (waarvan hij er 25 kaapte en er evenveel in brand stak). In totaal worden Baert het kapen van 250 schepen en de vernietiging van 500 vijandelijke vissersboten toegeschreven. De actie waarmee hij tot een heuse legende uitgroeide, was de herovering van een Noors tarwekonvooi. Die vond plaats in 1694. In dat jaar dreigde er hongersnood in Frankrijk. Lodewijk XIV had Scandinavische tarwe ingekocht die het land de winter door moest helpen. Een grote vloot van 170 schepen moest die tarwe transporteren. Nadat de Hollanders dat konvooi hadden gekaapt, betrad Baert het toneel. Hoewel hij zowel wat het aantal schepen als manschappen betrof in de minderheid was, slaagde hij erin na een verbeten gevecht voor de kust van Texel dertig schepen te heroveren. Toen dit nieuws bekend raakte, dook de tarweprijs omlaag. Frankrijk was hem eeuwig dankbaar.
Onder Baerts aanvoering bereikte de Duinkerker kaapvaart een hoogtepunt. Meer dan vierduizend zeelieden uit allerlei oorden vonden er emplooi. Op elk moment patrouilleerde een dertigtal van zijn schepen, waaronder altijd veel fregatten, in het Nauw van Calais en op de Noordzee. Deze bloeitijd kwam in 1714 ten einde, toen de Vrede van Rijswijk ertoe leidde dat Duinkerke door de Engelsen werd bezet en de fortificaties werden afgebroken. De Frans-Vlaamse havenstad had zijn gloriejaren achter de rug. Toch deed Baerts zoon, François-Cornil, de familietraditie eer aan. Ook hij ontpopte zich tot een briljant kaper en officier, en hij zou het op de noordelijke zeeën tot de rang van viceadmiraal schoppen.
Gevangenen overboord
Baert zelf zou noch de glorieuze carrière van zijn zoon noch de neergang van zijn thuisstad meemaken. Hij stierf in 1702, op het toppunt van zijn roem. Als gezagvoerder over een eskader, commandant van de haven van Duinkerke en ridder in de Orde van de Heilige Geest eindigde hij zijn leven overladen met eerbewijzen. Met het berekende risico anachronismen te gebruiken, kunnen we stellen dat er drie “nationale” profielen zijn van Jan Baert: een Frans profiel, een Belgisch en een Nederlands. Die overlappen elkaar, vullen elkaar aan en spreken elkaar soms tegen.
De Franse Jan Baert – of beter Jean Bart – is een dubbelzinnig personage: tegelijk grote lompe boer en redder des vaderlands. Zijn dialect en grove manieren leidden ertoe dat op hem werd neergekeken in Versailles, vooral door zijn concurrent, de vurige Chevalier de Forbin. De rivaliteit tussen de nederige Vlaming en de bevoordeelde Zuiderling ging echter verder dan persoonlijke wraakzucht. Ze was symptomatisch voor een breder fenomeen waarin de “blauwe uniformen” tegenover de “rode uniformen” stonden. Met andere woorden: de civiele kapers, over het algemeen eenvoudige burgers zonder speciale privileges, tegenover de gepoederde aristocraten van de “Royale” die goed op de hoogte waren van de gebruiken aan het hof. Baert moest een leven lang de hoon van hovelingen trotseren en afrekenen met de vijandigheid van ambtenaren. Maar zijn heldendaden leverden hem ook machtige beschermelingen op, zoals Vauban en de koning zelf. Zo verwierf hij de paradoxale status van roemrijke hufter.
De civiele kapers, meestal eenvoudige burgers zonder speciale voorrechten, stonden tegenover de gepoederde aristocraten van de ‘Royale’
In tegenstelling tot de ambivalente Franse Jean Bart is er de Belg, of beter de man uit de Zuidelijke Nederlanden, de Vlaming-Spanjaard. Hij was een held met epische proporties. Erfgenaam van een kapertraditie die terugging tot viceadmiraal Van Meckeren in de tijd van Keizer Karel, inwoner van een stad die de hertog van Parma tot het hart van zijn maritieme systeem maakte, lid van een geslacht dat vele illustere kapers telde, hij was een “kind van eigen bodem”. En het maakt niet uit dat hij onder Franse vlag voer en in Versailles werd bespot om zijn accent. Hij kwam uit Duinkerke, was Vlaming en zijn verbluffende erelijst strekt zijn haven en het achterland nog steeds tot eer.
Uittreksel uit een Nederlands pamflet uit 1627 waarin de ‘Duinkerker voetwassing’ wordt gehekeld, Rijksmuseum, Amsterdam© publiek domein
Tot slot, haaks staand op die twee profielen, is er de Nederlandse Jan Baert. Deze is een verrader en een beul. Een verrader, omdat hij de Verenigde Provinciën diende en daarna hun gezworen vijand werd. Een beul, omdat hij werd gezien als de erfgenaam van het “Duinkerker voetwassen”, een praktijk waarbij gevangenen overboord werden gegooid en die aanleiding gaf tot genadeloze vendetta’s tussen Duinkerke en Vlissingen in de zestiende en zeventiende eeuw. De legale kaper van de ene was vaak de criminele piraat van de andere.
Ondanks de patentbrieven waarover Baert beschikte, blijft de grens vaag en een kwestie van interpretatie. Wie was Jan Baert eigenlijk? Een boerenpummel, een held, een beul? Om hem te begrijpen moeten we die drie nationale profielen combineren en er een vierde aan toevoegen, een enigszins ander profiel. Jan Baert was ook, zo niet vooral, een inwoner van een fluïde ruimte waarin loyauteit en moraliteit tegelijkertijd vagere en intensere vormen aannamen: de wereld van de zee.
Je kunt meer te weten komen over Jan Baert en vele andere kapers in: Alban van der Straten, Piraten van de Noordzee. Een verborgen geschiedenis van Brest tot Bergen, Lannoo, Tielt, 2020.









Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.