Waarom ik de biografie schrijf van de ‘saaie, burgerlijke’ dichter Hendrik Tollens
De bestaande biografieën over Hendrik Tollens, de eerste Nederlandse dichter des vaderlands, doen hem te veel eer aan – of juist te weinig. Tijd voor een nieuwe versie, vindt cultuurhistorica Lotte Jensen. ‘Tollens geen diepgang? Lees zijn lijkdichten.’
Op mijn bureau staat een beeld van een van de beroemdste Nederlandse dichters van de negentiende eeuw: Hendrik Tollens (1780-1856). Hij kijkt me streng aan als ik tentamens nakijk of een doorwrocht Engelstalig artikel produceer. Hij lijkt instemmend te knikken als ik over rampspoed of huiselijk geluk schrijf.
Toen mijn collega Rick Honings – die zelf aan een biografie werkt over de negentiende-eeuwse dichter, predikant en hoogleraar Nicolaas Beets ‒ opperde dat ik maar eens een biografie over Tollens moest schrijven, was ik na dertig seconden eigenlijk al overtuigd. Natuurlijk! Eindelijk een goed excuus om me dagelijks met Tollens bezig te gaan houden. Zijn werk behoort al jaren tot mijn guilty pleasures. Hij is vaak weggezet als burgerlijk en saai, maar ik kan oprecht genieten van zijn vaderlandslievende en bij vlagen uiterst sentimentele gedichten. En als iemand een nieuwe biografie verdient, dan is hij het wel.
Tollens is vaak weggezet als burgerlijk en saai, maar ik kan oprecht genieten van zijn bij vlagen uiterst sentimentele gedichten
De naam Hendrik Tollens zal niet bij iedereen een belletje doen rinkelen, maar in de negentiende eeuw was hij een absolute ster. Hij was verfhandelaar in Rotterdam en combineerde zijn drukke bestaan met het dichterschap. Hij bleek talent te hebben en groeide uit tot een nationaal fenomeen. Hij was onder meer de dichter van het volkslied Wien Neerlandsch bloed (1817) en de klassieker De Overwintering der Hollanders op Nova Zembla (1819). Zijn dichtbundels gingen met duizenden tegelijk over de toonbank. Tot ver in de twintigste eeuw kende iedere Nederlander wel een paar verzen van hem uit het hoofd. Vanwege zijn populariteit kreeg hij de bijnaam “dichter des vaderlands”.
Hoe populair hij wel was, bleek na zijn dood in 1856. Het land verkeerde in diepe rouw. Het was, zo schreef het Algemeen Handelsblad, alsof er een familielid was overleden: “Het is, alsof er een lid, van ieders huisgezin is afgesneden, zóó naauw was hij aan allen verwant, zóó gevoelde ieder door zijne zangen zich aangetrokken”. Vier jaar na zijn dood onthulde koning Willem III een standbeeld in Rotterdam, gevolgd door een groots volksfeest.

© Wikipedia
Het is de hoogste tijd dat er een nieuwe biografie over Tollens verschijnt. De laatste dateert van 1972 en is van de hand van G.W. Huygens. Dat is een nuttig naslagwerk, maar de auteur kan zijn afkeer van Tollens’ verzen maar moeilijk verbergen. Huygens noemt hem een “slechte dichter” die door zijn tijdgenoten sterk werd overschat. Hij beschrijft Tollens als een dichter “zonder wijde geestelijke horizon, en zonder diepgang”.
Nog ouder is de biografie van de letterkundige G.D.J. Schotel. In 1860 publiceerde hij Eene proeve van levensbeschrijving, waarin hij Tollens’ leven en werken op de voet volgt. Schotel schiet door naar het andere uiterste. Hij kan zijn bewondering nauwelijks beteugelen en wisselt superlatieven over Tollens’ nobele karakter af met ronkende lofzangen op diens “meesterlijke” poëzie.
Ik zal me ergens tussen die twee polen in begeven, maar het is vooral de bedoeling een nieuwe visie op zijn dichterschap te formuleren en te begrijpen waarom hij destijds zo populair was. Vanzelfsprekend zal ik ook op zoek gaan naar het karakter van Tollens: wat dreef hem, hoe ging hij om met successen en teleurstellingen, hoe was hij als echtgenoot, vader, vriend en zakenman? Er liggen honderden brieven te wachten die de antwoorden in zich dragen.

© Lotte Jensen
De eerste pareltjes dienen zich al aan. Nadat zijn zesjarige dochter Jansje in 1814 is overleden, kent het verdriet van Tollens geen grenzen. Aan zijn vriend Cornelis Loots meldt hij: “Ik ben diep, ontroostbaar diep bedroefd. Indien zich het gevoel der ziel door het diergelijk gevoel liet verklaren, dan zou ik zeggen: het is mij als of er mij een stuk vleesch met geweld uit het ligchaam gevlijmd is geworden”. Tollens is niet in staat zijn vrouw te troosten, die aan een stuk door naast hem zit te huilen. Later schrijft hij een indringend gedicht over Jansje, waarin lijkverzen van Vondel en Hubert Kornelisz Poot echoën. Tollens zou de daaropvolgende decennia overigens nog meer lijkdichten schrijven. Vijf van zijn elf kinderen kwamen vóór hem te gaan.
Hopelijk geven zijn brieven nog meer inzicht in hoe hij leefde, werkte en op dichterlijke wijze vormgaf aan zijn emoties en idealen. Vanaf mijn bureau knikt Tollens mij bemoedigend toe.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.