De recente passage van historicus Elwin Hofman in de rechtbank herinnert hem eraan dat de geschiedenis van het recht meer is dan een geschiedenis van wetten en regels. Ze is ook een geschiedenis van ruimtes, rituelen en gevoelens.
Een maand voor de zaak zou worden behandeld ontving ik de oproep voor de rechtszitting. Nervositeit maar ook nieuwsgierigheid overvielen me. Als historicus houd ik mij bezig met onderzoek naar criminaliteit en strafrecht in het verleden. Nu zou ik eens zélf ervaren hoe het is om terecht te staan. Anders dan mijn beklagenswaardige onderzoekssubjecten weliswaar niet in een strafzaak, wel als partij in een burgerlijke zaak, maar toch.
Op de dag des oordeels stond ik een uur te vroeg aan het imposante Leuvense gerechtsgebouw. Het bouwwerk uit de jaren 1920 heeft alles wat je van een tempel van justitie kan verwachten: gigantische gewelven, een monumentale marmeren trap met granieten zuilen, plafondschilderingen van gerechtelijke taferelen. En ook wel: krakende deuren, gebroken tegels, elektriciteitsdraden weggemoffeld in plastic buizen.
© Wouter Hagens / Wikipedia
Tijd om onder de indruk te zijn had ik aanvankelijk niet. Ik had een zaalnummer maar verder geen idee wat ik moest doen. Het scheelde geen haar of ik beging een onnoemelijke fout door de rechtszaal gewoon binnen te wandelen. Nadat de bode me een reprimande gaf werd ik op een harde houten bank in de gang geïnstalleerd. Af en toe echode het geklak van een voorbijgaande magistraat door de gang.
Na een zenuwslopend half uur – de zaak voor de mijne liep uit – sommeerde de bode me de rechtszaal binnen te gaan. Hij wees me naar een bank op de eerste rij. Ik keek omhoog naar de rechter in toga, druk door haar papieren bladerend. Ze stelde me een enkele vraag en bedankte me om te komen. Nog geen minuut nadat ik was binnengegaan, mocht ik alweer beschikken. Ik blies de aftocht door de echoënde gang, onder de gewelven en gerechtelijke taferelen door, de marmeren trap af.
Het scheelde geen haar of ik beging een onnoemelijke fout door de rechtszaal gewoon binnen te wandelen
Mijn gerechtelijke avontuur mocht dan kort zijn geweest, mijn ervaringen resoneren wel met wat ik eerder in historische bronnen las. Al in de achttiende eeuw kloegen beschuldigden over de gang van zaken in het gerechtsgebouw. Ze waren geïntimideerd door het schouwspel, vernederd door het lange publieke wachten in de gang, durfden niet te spreken omdat ze niet wisten wanneer het mocht.
Daar kan ik me nu wel iets bij voorstellen. De rechters, magistraten en advocaten kennen de regels van het spel en zijn steeds in het voordeel. Mensen laten wachten is een welbekende machtstechniek. Als je dan ten slotte als beschuldigde – of als partij – als laatste toch de rechtszaal binnenkomt, wordt niemand aan je voorgesteld. Je hebt er het raden naar wie wie is.
© Collectie Rijksmuseum Amsterdam
Ik verbaas me er vooral over hoe weinig ik las over nekklachten. Het voortdurende omhoogkijken moet toch tergend zijn geweest voor wie langer dan een minuutje in de rechtszaal moest zitten.
Het is niet dat ontwerpers van gerechtsgebouwen dat alles niet wísten, integendeel. In de nasleep van de Franse Revolutie experimenteerde men in sommige Franse rechtbanken, overtuigd van de ideologie van gelijkheid, met een meer egalitaire opstelling. In plaats van een rechthoekige opstelling koos men voor een cirkel met alle partijen. In plaats van een hoog podium voor de rechters kwam er een kleine trede (dát kleine verschil moest er toch nog zijn).
Het mocht niet duren. Toen Napoleon zijn opmars maakte, keerden de intimiderende rechtszalen terug, de imposante paleizen van justitie. Alles in het gerechtsgebouw was erop gericht om die superioriteit van justitie te benadrukken. De rechtszalen putten bovendien expliciet inspiratie uit de religieuze architectuur. De rechter zat op de plaats waar in de basiliek de priester stond. Achter hem hing vaak een kruisbeeld. De rechter als God op aarde: explicieter kon het niet.
Toen Napoleon zijn opmars maakte, keerden de intimiderende rechtszalen terug, de imposante paleizen van justitie
Het is die architectuur die ook in Nederland en België furore maakte in de negentiende en – zoals het Leuvense gerechtsgebouw illustreert – vroege twintigste eeuw. Die gebouwen moesten een duidelijke boodschap meegeven aan al wie voor het gerecht verscheen, of het nu als partij of als toeschouwer was: het recht is onverbiddelijk en ongenaakbaar.
De onzekerheid en het gevoel van schaamte na de faux-pas? Dat waren geen neveneffecten, maar cruciale onderdelen van de werking van het gerecht. De architectuur en de rituelen van het recht moesten een bepaald gevoel opwekken. De rechter was niet je gelijke. Je had je te schikken naar zijn vonnis.
© Ceescamel / Wikipedia
Intussen is de intimiderende bouwstijl van de negentiende eeuw al even achterhaald. Met de nieuwe gerechtsgebouwen die in België en Nederland werden neergepoot vanaf de jaren 1990, onder meer in Antwerpen en Amsterdam, willen de overheid en justitie af van een al te hiërarchisch imago. Ze willen dichter bij de burger staan. De gebouwen blijven weliswaar majestueus, maar zijn toegankelijker en transparanter (ook letterlijk: veel glas). Geen gerechtelijke taferelen meer, geen monumentale trappen om het gebouw binnen te komen. Soberheid en geometrie zijn de norm. Rechters zitten vaak nog ietwat hoger (dát kleine verschil moet er toch nog zijn), maar het metershoge podium van weleer is gereduceerd tot enkele centimeters. De religieuze associaties zijn verdwenen. De rechter is meer mens geworden.
Maar het verleden verdwijnt niet zomaar. De rituelen en gewoontes veranderen slechts langzaam, en veel oude gebouwen blijven in gebruik. Tot vandaag moeten we ons in het recht schikken naar de mogelijkheden die deze gebouwen en rituelen creëren en beperken. Wie vandaag in aanraking komt met het recht, kan vaak even weer meevoelen met negentiende-eeuwse lotgenoten.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.