Hoe gedraag je je sociaal wenselijk maar benut je toch de talrijke voordelen van de gespierde taal? Daar is een oplossing voor bedacht: de vloekvermijder. Taalcolumnist Marten van der Meulen draagt er zijn steentje toe bij.
Als kind moet je allerlei ongewenst gedrag afleren. Niet in je neus peuteren. Niet met je ellebogen op tafel. Niet met vieze handen aan tafel. Niet op oma springen. Niet de keuken in brand steken. Geen hondendrollen opblazen met vuurwerk. De ene regel is nog beperkender dan de andere. Belachelijk eigenlijk.
Ook op het gebied van taal blijken er allerlei regels te zijn. Spreek met twee woorden (jawel mevrouw jawel meneer). Stel je netjes voor. Spreek zoals het hoort en zeg u. Wees beleefd (bedankt voor het spelen). Geen schuttingtaal. En vooral: niet vloeken. Mijn ouders noemden dat schoolpleintaal. ‘Als je zo praat ga je maar naar de appelraket’, zeiden ze. Buiten context is dit vermoedelijk nogal cryptisch. Het scheelt als je weet dat het klimrek op het schoolplein voor de deur de vorm had van een enorme appel.
Vloeken wordt niet alleen door ouders veroordeeld. Ook menig volwassene gruwelt van het gebruik van vloeken. Allerlei sociale situaties lenen zich er bovendien qua inhoud wel voor, maar toch wordt het gebruik ook daar zeker niet altijd geaccepteerd. Denk aan de politiek (je zou die tegenstander toch eens stijf willen schelden) of onderwijs (als het geduld op is, is een goede vloek meer dan gewenst).
Er zijn zelfs heuse clubjes die ten strijde trekken tegen het gebruik van met name religieuze vloeken, in Nederland vooral de Bond tegen vloeken. Ik moet zeggen dat het enige effect dat zij op mij hebben op de lachspieren is.
© Bond tegen vloeken
Maar vloeken heeft een functie. Of liever gezegd: vloeken heeft meerdere functies. Zo helpt het tegen de pijn. We zien dat als we onze teen stoten, of wanneer we voor de wetenschap onze hand in een bak met ijswater moeten houden. De adrenaline die vrijkomt bij een goede zelfvervloeking helpt je pijn bestrijden.
En vloeken helpt ook tegen emotionele ‘pijn’. Als we ons benadeeld voelen, bijvoorbeeld wanneer een hufter ons afsnijdt in het verkeer, dan ligt verbaal afreageren voor de hand. Vloeken is dan verre te prefereren boven een fysieke reactie.
Ten slotte is er ook een sterke sociale laag aan het gebruik van vloeken. Gebruik je een scheldwoord, dan kan dat de groepsbinding versterken. Dat werkt zo in het voetbalstadion (vaak richting scheidsrechters), maar er is ook interessant onderzoek dat laat zien hoe schelden op de werkvloer de cohesie binnen een groep kan bevorderen.
Vloeken kan dus verbinden (in beide betekenissen van het woord), maar kan ook onwenselijk zijn. Hoe zijn die twee dingen te rijmen? Hoe gedraag je je sociaal wenselijk, maar benut je toch de talrijke voordelen van de gespierde taal? Daar is een oplossing voor bedacht: de bastaardvloek of vloekvermijder. Dat is een fascinerend type woord, dat de klank en explosiviteit van vloekwoorden nauwkeurig nabootst, maar qua betekenis de taboedomeinen vermijdt.
Waar is de creativiteit, die toch bij vloeken óók zo’n belangrijke rol speelt?
Voorbeelden van bastaardvlakken zijn legio. Zeker het religieuze domein, dat natuurlijk al een tijdje meegaat in zijn aanlevering van vloeken, stikt ervan. Vooral varianten op godverdomme zijn wijdverbreid: potdomme, potvolkoffie, potjandorie, potverdriedubbeltjes, potjandikkie, potvolblomme, en mijn persoonlijke favoriet: Godfried van Bouillon.
Gebruik van Jezus als vloek wordt ook afgekeurd, en die afkeuring levert vermijdingen als tjee, tjeempie, jeetje en jemig. De naam van de Here Zelve levert vermijdingen op als gatsie, gompie, getsie, gatsie en gossiemijne. En qua Franse verbasteringen hebben we natuurlijk nog nondeju (voor nom de Dieu) en het schitterende en vooral oude sakkerloot (sacre nom de Dieu), dat al minstens sinds 1612 in gebruik is.
Buiten het religieuze domein is er een stuk minder beschikbaar. Wel zijn er de vooral bij ouders bekende bastaardvloek sjips voor shit, en in het Engels de alternatieven fish en fudge voor fuck.
Nu valt natuurlijk direct op dat deze woorden allemaal vrij dicht tegen hun origineel aanliggen. Dat is logisch: het moet wel duidelijk zijn dat er sprake is van een vloek. Ook opvallend is dat vaak vooral het begin van het woord is aangehouden. Ook dát spreekt voor zich: onderzoek laat zien dat we aan het begin van vloekwoorden het liefst explosieve klanken gebruiken, zoals p, t en k.
Waar de woorden iets verder weg liggen, is bijvoorbeeld de lettergreepstructuur aangehouden. Potvolkoffie heeft dezelfde ritmische structuur als godverdomme. Hoewel de woorden in de samenstelling anders zijn, blijven de klinkers vaak gelijk. Een mooie uitzondering hoorde ik van iemand die vertelde dat zijn moeder kunstgebit zegt in plaats van kut. Maar: zie daar dus wel de k aan het begin!
Nu is dit allemaal leuk en aardig, en zitten er best wat mooie en grappige bastaardvloeken tussen. Maar toch zijn de bestaande vloekvermijders op twee manieren onbevredigend. Zo bevinden ze zich vooral in het religieuze domein (dat toch wel behoorlijk aan belang inboet).
Er mogen wel wat meer bastaardvloeken bijkomen, zodat we niet hoeven terug te vallen op vloeken met vooral ziektes, wat in Nederland natuurlijk veel voorkomt (maar ook daarbuiten ook wel meer dan mensen denken). Bovendien zijn sommige van deze vloekvermijders heel oud. Waar is de creativiteit, die toch bij vloeken óók zo’n belangrijke rol speelt?
We willen dat er een sterke plofklank inzit, en dat we misschien ook nog een lekker rekkelijke klinker kunnen introduceren
Ik vind dus dat we wat nieuwe vloekvermijders kunnen introduceren. Daarbij moeten we vooral rekening houden met het klankaspect. We willen dat er een sterke plofklank inzit, liefst aan het begin, en dat we misschien ook nog een lekker rekkelijke klinker kunnen introduceren. Hieronder een paar alternatieven voor veelvoorkomende ziektevloeken.
Tering – teerput en andere woorden beginnend met teer-
Kanker – can can, KANTL of kankantri
Tyfus – typcursus
Godsgloeiende tyfuscholera – grotgroeiende tandjesgozerbak
Overigens is er ook een andere vermijdingsstrategie, die mij erg aanspreekt. Die bestaat eruit om op zoek te gaan naar nieuwe, onschuldige woorden, die niet op vloeken lijken, maar die wel explosief van de huig spatten. Een schitterend gebied van onze taal is daarvoor de plant- en bloemnamen. Lijstjes met plantnamen leveren de heerlijkste quasi-vloekwoorden op:
Bostulp (wel met de mooie svarabakhtivocaal uitspreken als bostullup)
Fluitekruid (werkt ook op z’n Haags heel goed)
Akkerdistel
Gele dovenetel
Kaal knopkruid
Spreek ze uit. Proef ze. Drink van de klaterende klanken die je oren binnen worden gegoten. Ik kan nog eindeloos doorgaan. Dat doe ik niet, maar ik geef er wel nóg vijf omdat ze zo heerlijk zijn:
Poelruit
Struikhei
Kalmoes
Grote zandkool
Gevlekt longkruid
En zo eindeloos voort. Wat een schitterend domein. En wat een schitterende manier om wél te ontladen en toch niemand voor het hoofd te stoten. Dat vind ik platbakkende typcursus mooi.