Bijna konden componisten als Janáček, Bach en Andriessen gesproken taal vangen in muziek. Maar spraak is een glibberig ding, weet taalcolumnist Marten van der Meulen.
Soms komt alles op magische wijze samen. In 2017 leerde ik de Amerikaanse schrijver en taalkundige Michael Erard kennen toen hij Writer in Residence was op het Max Planck Instituut in Nijmegen. Ik nodigde hem uit als gastspreker in een college over wetenschapscommunicatie. Hij vertelde dat hij geïnteresseerd was in de eerste en laatste woorden van mensen. Niet alleen vanwege het poëtische aspect van het begin en eind van iemands taaluitingen, ook omdat er veel misverstanden over bestaan. Hij was bezig materiaal bijeen te brengen voor een boek.
We spoelen vijf jaar door, naar 2022. Mijn Tsjechische collega Marta Kostelecká nam me bij een bezoek aan de stad Brno mee naar het Leoš Janáček House. Daar leerde ik dat Janáček, een Tsjechisch componist, de gewoonte had zinnetjes van mensen op toonhoogte uit te schrijven. Hij noemde dat spraakmelodie. Tijdens zijn leven legde Janáček een grote verzameling van muzikale fragmentjes aan, van zinnetjes die hij op de markt hoorde tot uitspraken van zijn familieleden. Nooit zou hij in zijn composities direct uit dat materiaal plukken, maar zijn aandacht voor de toonhoogte en ritmiek van spraak had wel een grote invloed op zijn muziek.

© Wikipedia
Zelfs toen zijn dochter Olga in 1903 op haar twintigste overleed aan buiktyfus, schreef Janáček haar laatste, hartverscheurende woorden op en zette hij ze op toonhoogte: “Ik wil niet sterven, ik wil leven. Zo’n angst, ik wil hem weerstaan. Ik sterf, ik sterf”. Later dat jaar zou Janáček een elegie voor haar componeren.
Ik moest meteen aan Michaels project denken. Ik stuurde hem een ansichtkaart met Olga’s woorden, die hij nog niet kende. Ze kwamen uiteindelijk terecht in Bye Bye I Love You (2025), het doorwrochte boek dat hij over het onderwerp van eerste en laatste woorden schreef. Daarnaast werkte hij met verschillende mensen samen aan een muzikale interpretatie van de spraakmelodie. Het was, zo schreef Michael, misschien wel de eerste keer dat die muziek ooit is uitgevoerd.
Janáček was niet de eerste componist die bezig was met de muziek van spraak. Dat begon al met de recitatieven van onder anderen Johannes Sebastiaan Bach, al waren die geen echte poging om spraak zo accuraat mogelijk in muziek om te zetten. Dan was de door Janáček bewonderde Arnold Schönberg daar al bewuster mee bezig met zijn Sprechstimme, die hij gebruikte in onder meer Pierrot Lunaire (1912). Ook Nederlands trots Louis Andriessen (vooral bekend voor zijn werk The nine symphonies of Beethoven for orchestra and ice cream bell uit 1970) experimenteerde met manieren om gesproken taal te verklanken. Hij deed dat in Nietzsche redet (1989), een werk dat zo obscuur is dat ik er nergens een opname van kan vinden.
HOE LOUIS ANDRIESSEN EEN BRES WILDE SLAAN IN HET CONSERVATIEVE MUZIEKLEVEN
Ik had het twijfelachtige voorrecht dat stuk op de bassethoorn uit te voeren tijdens mijn conservatoriumopleiding. Leuk, maar bloedvermoeiend. En muzikaal weinig interessant. Jaren later vind ik het wél boeiend om na te denken over de manier waarop Andriessen vooral ritmisch een soort “normaal” verloop van de spraak volgde, maar wel willekeurige noten koos voor een vreemd samengesteld ensemble.
De voorbeelden van Andriessen en Janáček laten goed zien dat gesproken taal en verklankte spraak heel erg anders zijn. Maar hoe komt het dat spraak en zang zo verschillen? Functioneel, situationeel en inhoudelijk is dat natuurlijk duidelijk. Taal is bedoeld om te communiceren, de werkelijkheid te beschrijven, en om allerlei sociale functies te vervullen – muziek heeft die functies niet. Maar qua geluid liggen de twee vormen veel dichter bij elkaar. Gesproken taal heeft namelijk ook toonhoogte, volume, ritmiek en tempo: allemaal eigenschappen die we toeschrijven aan muziek. Het zijn eerder verschillende punten op een schaal.
Je zou wel kunnen zeggen dat spraak onregelmatiger is, onvoorspelbaarder. Het is doorgaans sneller dan muziek, als je het in hertz bekijkt. En qua volume komen in spraak meer pieken voor tussen hard en zacht, en liggen die ook vaker ver uit elkaar.
Precies vanwege die onvoorspelbaarheid blijven we altijd nieuwe taaluitingen produceren, en blijven generatieve AI-tools als ChatGPT onvermijdelijk de mist ingaan
Dat vind ik een mooie conclusie. Onvoorspelbaarheid raakt aan de kern van alles wat de mens doet op taalgebied (en misschien ook daarbuiten). Precies vanwege die onvoorspelbaarheid blijven we altijd nieuwe taaluitingen produceren, en blijven generatieve AI-tools als ChatGPT onvermijdelijk de mist ingaan. Ze kunnen geen echt menselijke eindproducten maken, laat staan dat ze de emotie van een stervende dochter kunnen vangen.
Dat kan dan weer wel in muziek, op een heel andere manier. En dan is het best vreemd hoe de grootse emoties waarmee muziek soms gepaard gaat zo ver afstaan van de banaliteit en zelfs eentonigheid van de stervenswoorden van iemand als Olga Janáčková. Muziek is een uitvergroting van de werkelijkheid. Ze kan me raken, me laten volschieten. En toch is muziek geen taal. Taal is meer. Doet meer. De woorden van Olga maken dat ontegenzeggelijk duidelijk.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.