Voor zijn nieuwe bundel met schrijversinterviews trekt Thomas Heerma van Voss samen met enkele van de schrijvers langs boekhandels. Hijzelf is 35, zijn jongste gesprekspartner is 73. ‘Alle schrijvers waren afscheid aan het nemen of het juist nadrukkelijk aan het uitstellen. Misschien deed ik dat zelf ook wel.’
De afgelopen tijd trok ik betrekkelijk veel op met oude schrijvers. Nu bestaan er werelden waarin ikzelf ook als oud zou gelden – voetballers van mijn leeftijd gaan doorgaans met pensioen, op TikTok en SnapChat raak ik hopeloos verdwaald – maar binnen de literatuur komt de senioriteit doorgaans laat. Je kunt ook stellen dat schrijven een effectief middel is om ouderdom mee te camoufleren. Zelfs wanneer het hoofd vol stroomt met herinneringen aan decennia geleden en de dagelijkse gang naar de supermarkt zwaar begint te worden, kan men op papier lenig en jeugdig blijven.
Ik interviewde achttien schrijvers die zichzelf in 1977 voor het tijdschrift De Revisor tekenden. De jongste was inmiddels 73, de oudste 92, en in zekere zin vroeg ik hen steeds hetzelfde: wat zag u toen u zichzelf bijna vijftig jaar geleden tekende en wat ziet u nu? Rudolf Geel, die in 1977 de roman Een gedoodverfde winnaar uitbracht en nog altijd dagelijks schrijft hoewel geen uitgever het nog publiceert, vertrouwde me in zijn villa in Bussum-Zuid toe: “Eigenlijk, beste Thomas, gaat dit hele gesprek over mijn verdwijning.”
Een van mijn bedoelingen van de interviews was juist om die verdwijning enigszins tegen te gaan, om de onzichtbaarheid die sommige oude schrijvers als een nevel omringt tijdelijk te doorbreken. Dus nu mijn bundel met de achttien uitgeschreven gesprekken is verschenen – titel: De prullenmand heeft veel plezier aan mij, naar een citaat van Judith Herzberg – dacht ik meteen: ik wil geen reguliere boekpresentatie, ik wil enkele schrijvers opnieuw interviewen, en dan in het openbaar.
Waarom niet? De Rolling Stones en Paul McCartney staan nog steeds urenlang op podiums, dan vallen een paar oude schrijvers toch wel te verleiden om in een boekhandel op te treden?
Naar mijn idee draaien de gesprekken om liefde voor literatuur, om levens die zijn ingericht rondom datgeen wat al deze schrijvers, soms miskend en soms opgetogen, soms succesvol en soms onzichtbaar, bindt
Om uiteenlopende redenen dacht ik bij een deel van de Prullenmand-schrijvers dat het onverstandig was om ze uit te nodigen. Maar de schrijvers die ik wel benaderde, reageerden vriendelijk en zegden toe. Vijf openbare interviews werden gepland, uitgeverij DasMag publiceerde online direct een schema en repte over een tour. Goed, het was niet de comeback van Oasis, maar om eerlijk te zijn zag ik hier meer naar uit, sommige schrijvers zouden voor het eerst in jaren weer eens in een boekhandel optreden.
Nog weken voor de tournee was begonnen, ging er een streep door het optreden in Zutphen. Dichter H.C. Ten Berge kon of wilde toch niet. Voor mijn gemoedsrust is het echt beter zo.
Gelukkig zat de gemoedsrust van de overige schrijvers anders in elkaar, want de vier resterende optredens gingen wel door.
Rudolf Geel, Mensje van Keulen, Anton Korteweg, Ad Zuiderent en Jan Siebelink © Jan Steveman en Steve Raviez / Literatuurmuseum
Met Mensje van Keulen en Jan Donkers belandde ik in boekhandel Martyrium. Noodgedwongen deelden ze een microfoon, waardoor ze steeds dichter bij elkaar gingen zitten. Van Keulen (79) sloeg haar gebruikelijke scherpe, relativerende toon aan, en vertelde dat ze nog altijd volop schrijft. Donkers (83) maakte een iets wiebeliger indruk, en tegen het einde van het onderhoud bekende hij dat hij eigenlijk nog één literair verlangen had: zijn boek over zijn moeder publiceren. Hij durfde het niet zomaar naar uitgevers te sturen vanwege “de gênant slechte verkoop van mijn laatste titels”, maar hij vond wel dat dit nog móést gebeuren.
Met Jan Siebelink (87) ging ik naar boekhandel Hijman Ongerijmd. Omdat hij enigszins onvast op zijn benen stond, greep hij mij vast zodra we de auto verlieten. Op de middelbare school las ik zijn werk voor mijn leeslijst, nu liepen we gearmd door het centrum van Arnhem, door straten waar een dag eerder schreeuwende voetbalfans de terugkeer van hun club Vitesse hadden gevierd. Eenmaal op het podiumpje in de boekhandel vertelde Siebelink dat hij twee nachten hiervoor zeker had geweten dat hij doodging. Geen zuurstof, overal pijn. Op zijn nachtkastje lag een noodknop, maar die drukte hij niet in. Het was goed zo. Hij raakte niet in paniek, hij was heel rustig, zijn ouders voelden heel dichtbij, zijn vrouw, vrienden van vroeger. Toen we de winkel verlieten zei hij: “Ik ben niet doodgegaan. Ik ben terug.”
Met Anton Korteweg (81) bezocht ik boekhandel Kooyker. Hij vertelde zeer uitgebreid over vroeger – de kringloopwinkel uit zijn jeugd, die keer dat hij als student Gerard Reve rondreed. Zelden gaf hij echt antwoord op mijn vraag en hij vergat geregeld de microfoon bij zijn mond te houden, maar hij sprak innemend. Tot slot zei Korteweg, die alleen nog met zijn stokken kon lopen wegens een verwaarloosde hernia en die tijdens het hele gesprek op zijn rollator zat: “Ik heb plannen voor allerlei boeken. Ik ben nog lang niet klaar.”
Met Ad Zuiderent (81), Nicolaas Matsier (80) en Willem Jan Otten (73) was ik in boekhandel Scheltema. Ze vertelden over literaire bladen van een halve eeuw geleden, hoe hun levens er toen uit zagen – ik hoefde tussendoor weinig te zeggen. Otten zei dat hij het idee heeft dat hij oplost en ook hij wilde per se nog één boek schrijven: over zijn moeder. Ad Zuiderent, die verklaarde dat hij drie boeken schrijft die allemaal niet zullen worden uitgegeven en van wie ik betwijfel of hij hierna ooit nog in een boekhandel zal optreden, sprak de mooiste zin van de middag uit. Toen het over zijn jeugd en over zijn schrijverschap ging, zei hij opeens met enige vreugdevolle verwondering: “Ik leef nog.”
Alle boekhandels zaten vol, alle gesprekken waren levendig.
In een krant las ik onlangs dat mijn interviewproject iets tragisch heeft. Vanzelfsprekend, oud worden heeft per definitie tragische kanten en in mijn uitgeschreven interviews benoem ik telkens zijdelings de (fysieke) toestand waarin een schrijver verkeert. Maar naar mijn idee draaien de gesprekken juist om liefde voor literatuur, om levens die zijn ingericht rondom datgeen wat al deze schrijvers, soms miskend en soms opgetogen, soms succesvol en soms onzichtbaar, bindt. Tijdens de tournee zag ik dat steeds bevestigd: gedetailleerd vertelden de schrijvers over periodes die ikzelf en tientallen aanwezigen nooit hadden meegemaakt.
Dit is een van de redenen waarom die oude schrijvers zulke interessante gesprekspartners waren, omdat zij een wereld hebben meegemaakt waaruit de huidige wereld is voortgekomen
Wat moeten we met ouderdom? Sommigen zien het verleden als een verzameling levenslessen voor het heden, anderen als een plaag die ze van zich moeten afschudden.
Wat ik vooral denk: dit zijn maanden, jaren met veel onaangename echo’s van vroeger, zeker politiek gezien, dus is het wenselijk om ook mensen die veel van dat vroeger weten te laten spreken. Al zolang ik schrijf klinken over de stand van de literatuur noodkreten: het woord “ontlezing” dringt zich al jaren op, in al mijn zelfportretinterviews kwam vroeg of laat ter sprake dat fictieschrijvers voorheen veel gezaghebbender waren dan vandaag de dag.
Schrijf je in op onze gratis nieuwsbrief en mis geen enkele column van de lage landen
Dit is een van de redenen waarom die oude schrijvers zulke interessante gesprekspartners waren, waarom ik na het boek ook met ze naar boekhandels wilde. Niet om me te wentelen in nostalgie – alsjeblieft niet zeg – en ook niet omdat ik op zoek ben naar verval of tristesse, of omdat ik denk dat ze wijzer of boeiender zijn dan schrijvers nu, maar omdat ze plekken en situaties hebben waargenomen die nu onzichtbaar zijn. Omdat zij een wereld hebben meegemaakt waaruit de huidige wereld is voortgekomen.
Al die schrijvers in boekhandels waren afscheid aan het nemen of juist nadrukkelijk afscheid aan het uitstellen. Misschien deed ik dat zelf op een bepaalde manier ook wel. Wordt iemand die zich tijdenlang omringt door veel oudere collega’s vanzelf ook ouder, of door het contrast juist jeugdiger? Daar ben ik nog niet uit. Wat ik wel weet is dat mijn wereld de afgelopen maanden is ingekleurd met verhalen en beelden die ik niet kende en nooit had kunnen verzinnen.
Na afloop van mijn bezoek aan Arnhem zat ik met Jan Siebelink in de auto. We werden naar Velp gereden door DasMag-medewerker Mike, die hanneste met het dashboard en de koplampen opeens niet meer aan kreeg, waardoor we gehuld waren in duisternis. Passerende automobilisten toeterden naar ons, het begon te regenen, wind rukte aan de ruiten van de vrijwel onzichtbare auto. Ook nu was Siebelink kalm. Na een tijdje wees hij naar buiten. Ik nam alleen donkere vlaktes waar, hij zei: “Hier landden de geallieerden voor de slag om Arnhem. Dat kan ik nooit meer ontzien.” En ik nu ook niet meer.










Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.