Deel artikel

taal

Verboden Vlaams en Goudse jongerentaal: vier boeken over het wonder van de taal

19 mei 2025 7 min. leestijd

In de lage landen signaleren Marc van Oostendorp en Miet Ooms om beurten de belangrijkste taalboeken in het Nederlands. In deze aflevering: vier titels waarin de auteurs de taal naderbij brengen door te schrijven over de alledaagse wonderen ervan.

Weinig is zo alledaags als taal. Zet een paar mensen bij elkaar en ze glijden moeiteloos een gesprek in; zet één mens een tekstbordje voor (“hier geen fietsen plaatsen”) en die mens kan niet anders dan de tekst op dat bordje lezen. Er gaat geen dag voorbij zonder taal.

Tegelijkertijd is er weinig zo ongrijpbaar. De meeste taal is nog altijd gesproken taal, en die is verdwenen op het moment dat de spreker haar lippen weer sluit. Bovendien wordt ons taalgebruik, juist ons alledaagse taalgebruik, steeds ingewikkelder naarmate je er langer over nadenkt: de snelheid waarmee we woorden kiezen, zinnen aan elkaar rijgen, gesprekspartners aanvullen, anderen in hokjes plaatsen (“vrouw”, “dertiger”, “niet van hier”) op basis van eigenaardigheden in hun taal – en dat alles tegelijkertijd, onafgebroken, vanaf het moment dat we wakker worden tot we weer in slaap vallen.

Dat alles biedt de schrijver over taal ongekende mogelijkheden. Schrijven over taal is schrijven over alledaagse wonderen. Je kunt schrijven over een van de raadselachtigste fenomenen van het leven, en je kunt het persoonlijk maken door jezelf erin te betrekken. Joop van der Horst (1949), Ann De Craemer (1981), Khalid Mourigh (1981) en Jan Pekelder (1956) doen dat ieder op een eigen manier in hun recente boeken. En allemaal brengen ze de taal daarmee dichterbij

Joop van der Horst, emeritus hoogleraar Nederlandse taalkunde aan de KU Leuven, is een pionier van het persoonlijke schrijven over het wonder van de taal. Hij geldt als de bedenker van de taalkundige column en schreef decennialang voor diverse media. Ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag verscheen een selectie uit zijn indrukwekkende en altijd hoogstaande productie in de bundel Leve de vooruitgang!.

Een goede eigenschap van Van der Horst is zijn stelselmatige weigering om zomaar aan te nemen wat anderen zeggen. Zoals alle eigenzinnige schrijvers nodigt hij de lezer daarmee uit het ook niet met hem eens te zijn. Dat zet aan tot denken. Van der Horst is bijvoorbeeld duidelijk geïnteresseerd in spreekwoorden: in meerdere columns haalt hij spreekwoorden aan, vaak om ze uit te pluizen. Toch staat er in Leve de vooruitgang! óók een column waarin hij stelt dat hij “geen mens voor spreekwoorden” is: “Ik houd er niet van en ik zal ze niet gebruiken.”

Zijn argument is dat spreekwoorden feitelijk nauwelijks betekenis hebben. Je voegt niets toe door een situatie met een spreekwoord te benoemen. Als een jongetje heeft gewaterd op het gras van de buren, en het buurmeisje heeft daarna met zand naar hem gegooid, kan dat jongetje naar zijn moeder rennen, en die moeder zeggen: “Wie kaatst, moet de bal verwachten.” Maar dat wist iedereen al.

Een goede eigenschap van Joop van der Horst is zijn stelselmatige weigering zomaar aan te nemen wat anderen zeggen

Daar zou ik tegenoverstellen: door het spreekwoord te gebruiken, vestigt de moeder de aandacht op het feit dat er een patroon van gebeurtenissen is, en dat wat haar zoon is overkomen in dat patroon past. Ik denk niet vaak na over spreekwoorden, op zulke gedachten zou ik niet uit mezelf komen, ik moet ertoe gedwongen worden uit lust om Joop van der Horst tegen te spreken, een lust die hij oproept door zijn eigen eigenzinnigheid.

Ann De Craemer is een jongere collega van Joop van der Horst: opgeleid bij de afdeling Nederlands in Gent kent ze haar weg in de taalkundige klassiekers. Als schrijfster en journalist heeft ze leren schrijven – en daarbij ook geleerd persoonlijk te schrijven.

En zo kan ze overtuigend vertellen over de twee zielen in haar borst. Ze doet dat in haar nieuwe, elegante boek Taal is een kat, een bundeling van columns die ze de afgelopen jaren schreef. De ene ziel is die van de taalgebruiker die zich eraan ergert als mensen anders praten dan ze gewend is en de andere die van de taalkundige die dan opveert omdat ze meer wil weten.

Iets soortgelijks schrijft ze nog op een aantal plaatsen. De twee zielen horen dezelfde taalfout, maar reageren er verschillend op. Dat geeft spanning aan De Craemers schrijven over taal – ze is gefascineerd door zaken die haar tegelijkertijd afstoten. Ze kan net zo goed in een lyrische liefdesverklaring aan de taal uitbarsten als in een klacht over, bijvoorbeeld het feit dat steeds meer onbekenden en instellingen haar met jij en jouw aanspreken. “Vindt u me elitair omdat ik me opwind over ongepast getutoyeer? Dan is dat maar zo.”

Maar het mooist vind ik De Craemers schrijven als het over mensen gaat. Bijvoorbeeld in het stukje over Johan Taeldeman (1943-2017), de eminente Gentse dialectoloog en taalwetenschapper. Ze schreef het naar aanleiding van zijn overlijden. Nu was Taeldeman inderdaad een ontroerende man: erudiet, welbespraakt, intelligent, hartelijk. Craemer weet ook hem te treffen als iemand met verschillende zielen in één borst:

Taeldeman beschikte over een enorme kennis maar praatte ook graag met de man in de straat. Ooit zag ik hem na een les de trappen van onze faculteit op de Blandijnberg afdalen. Hij trok naar de Sint-Pietersnieuwstraat en ik moest dezelfde kant op. Ter hoogte van De Vooruit hurkte hij neer naast een bedelaar.

Ook Khalid Mourigh is taalkundige en schrijver. Eerder schreef hij tal van taalkundige studies en een boek over de manier waarop zijn grootvader uit Marokko naar Nederland kwam (De gast uit het Rifgebergte). In Denkend aan Hollands combineert hij die kwaliteiten in een wervelend boek over zijn eigen leven in de taal. De ondertitel: Wat taal zegt over wie we zijn.

Mourigh is een Papendrechter met een bijzonder oor voor taal, dus het Papendrechts en andere min of meer stervende dialecten uit het zuiden van Zuid-Holland spelen een belangrijke rol. Hij spreekt van huis uit Nederlands en Berber, en hij heeft Marokkaans-Arabisch en Standaardarabisch geleerd. Hij had een vader die dat belangrijk vond en een moeder die liever Nederlands met de kinderen sprak. Uiteindelijk kwam hij terecht in een universitair milieu waar leeftijdgenoten bij de minste aanleiding naar het Engels grepen.

Het eerste deel van Denkend aan Hollands is een verhaal van iemand die zich met zijn taalgevoel, aanleg om te studeren en enorm doorzettingsvermogen opwerkt tot een vooraanstaand intellectueel, zich bewust van zijn wortels, maar ook in staat erop te reflecteren. Alle mensen in dit boek worden gekarakteriseerd door hun taalgebruik (“‘Ik ben Fleur. Aangenaam,’ zei ze. Ze sprak haar naam uit als Fleuj.”)

Het tweede deel gaat daarna in op onderzoek dat Mourigh deed in Gouda, de Zuid-Hollandse stad, niet ver van Papendrecht en toch weer helemaal anders, waar relatief gezien de grootste groep Marokkanen woont van Nederland. Hij onderzocht er de jongerentaal door naar de jongeren in de stad toe te gaan en met ze te praten: wat voor kenmerkende woorden gebruikten ze onderling? Wat deden ze met hun uitspraak en hun grammatica? Maar ook: hoe keken ze zelf aan tegen die bijzondere taal én tegen de standaardtaal? Ook in dit deel blijft hij zichzelf nadrukkelijk als onderzoeker in beeld houden: hij is inmiddels een dertiger, hij is inmiddels “hoogopgeleid” zoals dat heet, willen die jongeren wel met hem praten?

Ik ken geen ander boek, niet in Nederland, en niet internationaal, dat zo inspirerend laat zien wat het betekent om je leven aan taal te wijden. Alleen het persoonlijke verhaal zou te dun zijn geweest, alleen het wetenschappelijke verhaal te droog. Mourigh is én schrijver én taalwetenschapper, een zeldzame verschijning.

Jan Pekelder was lange tijd hoogleraar Nederlands in Parijs en ontpopt zich vooral na zijn emeritaat als schrijver voor een breder dan strikt academisch publiek. Na een eerder boek over taalkunde (Het taaldier mens) richt hij zich in zijn nieuwe boek Verboden Vlaams te spreken op de intrigerende geschiedenis van de streektaal in het noordwesten van Frankrijk.

Heet die taal Nederlands? Vlaams? Vlamsch? De streekbewoners die zich voor een en ander interesseren hebben zich opgedeeld in twee elkaar bestrijdende facties. Aan de ene kant heb je de “particularisten”, die niets van de term Nederlands willen hebben, omdat ze alleen geïnteresseerd zijn in de eigen streektaal en vrezen dat die zal worden opgeslokt door de Belgische Vlamingen en door de Nederlanders. Aan de andere kant heb je de “Heel-Nederlanders” die juist vinden dat de Nederlandse standaardtaal een paar jaar geleden óók had moeten worden erkend toen Frankrijk, na vele eeuwen van onderdrukking, besloot een gebaar te maken naar de regionale talen.

De eerste mensen maken het zich moeilijk door zo weinig mogelijk steun te willen van de grote Nederlandse taalgemeenschap. Maar de laatsten flirten volgens Pekelder af en toe met minder frisse gedachten – als ze al niet dwepen met antisemitische denkers die zich ook “Heel-Nederlander” noemden. Op die manier drijven ze politiek gematigder lieden, ook weer volgens Pekelder, op het heilloze pad van het particularisme.

Pekelder is minder persoonlijk dan Van der Horst, De Craemer of Mourigh, maar in zijn beschrijving van deze strijd kan hij af en toe duidelijk zijn ergernis of zijn voorkeur niet verbergen. Hij wijkt dan een beetje – niet storend, vind ik, maar wel opvallend – af van de neutralere toon die hij verder aanslaat. 

Ondertussen heeft de voortdurende Franse strijd tegen minderheidstalen effect gehad: de oorspronkelijke regionale talen zijn vrijwel uitgewist, en dat geldt zeker voor het Nederlands, Vlaams of Vlamsch. Er zijn nog maar een paar mensen over die zich om de regionale taal bekreunen. En die praten niet met elkaar.

Joop van der Horst, Leve de vooruitgang! Een eigenzinnige kijk op onze taal, Boeklyn, Vilvoorde, 2024, 319 p.

Ann De Craemer, Taal is een kat. Over de schoonheid, humor en lenigheid van het Nederlands, Atlas Contact, Amsterdam, 2025, 224 p.

Khalid Mourigh, Denkend aan Hollands. Wat taal zegt over wie we zijn, Cossee, Amsterdam, 2025, 224 p.

Jan Pekelder, Verboden Vlaams te spreken. Het verhaal van een Nederlandse streektaal in Frankrijk, Lias, Amsterdam, 2025, 224 p.

Marc-van-Oostendorp

Marc van Oostendorp

hoogleraar Nederlands en academische communicatie aan de Radboud Universiteit; onderzoeker aan het Meertens Instituut

Geef een reactie

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [00000000000037910000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)