Op haar wereldcongres gooide de neerlandistiek de luiken open
Op het tweeëntwintigste Colloquium Neerlandicum liet een bont gezelschap van docenten, onderzoekers en vertalers zien dat het Nederlands zich ontwikkelt in een voortdurende wisselwerking met andere talen en met de maatschappij. De verzamelde neerlandici straalden een sterke wil tot samenwerking uit en gaven blijk van een grote gedrevenheid om de Nederlandse taal en letteren in al hun schoonheid en schaduwkanten te belichten.
Uit alle windhoeken, van Beijing tot Bloemfontein en van Aruba tot Surabaya, kwamen afgelopen week in Brussel adepten van het Nederlands samen op het Colloquium Neerlandicum, het driejaarlijkse congres van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. Het thema was ditmaal “Nederlands in meertalige contexten”. De boodschap die luid en duidelijk doorklonk in vele lezingen en panels was dat de eigen taal groeit en bloeit in een voortdurend contact met andere talen, nooit in het luchtledige haar eigen interne logica volgend, maar altijd in wisselwerking met de brede maatschappelijke context.
“Het traditionele narratief van de Nederlandse taalgeschiedenis is het verhaal van de ontwikkeling van de standaardtaal”, vertelde Andreas Krogull van de Universiteit Zürich op woensdagochtend tijdens de plenaire ochtendlezing. “Dat past bij een negentiende-eeuws perspectief: één volk, één grondgebied, één taal.” Aan de hand van vier casussen – waaronder het verloskundige dagboek dat de uit Bentheim afkomstige, later in Dokkum als vroedvrouw actieve Catharina Schrader (1656-1746) bijhield – liet hij de tekortkomingen van dat narratief zien. In de praktijk putten mensen vaak uit een meertalig repertoire, vormen ze mengtalen en beïnvloeden talen elkaar volcontinu.
In de praktijk putten mensen vaak uit een meertalig repertoire, vormen ze mengtalen en beïnvloeden talen elkaar volcontinu
Krogull had op maandagmiddag bij de opening van het wereldcongres in het Belpairegebouw van de Vlaamse overheid zonder twijfel zijn hart kunnen ophalen aan het optreden van Tom Lanoye. De winnaar van de Prijs der Nederlandse Letteren 2024 bracht op meeslepende wijze een passage uit zijn hervertelling van het dertiende-eeuwse dierenepos Van den vos Reynaerde. Daarvoor putte hij uit een scala aan registers, van zijn Waaslandse taal van herkomst tot de meesterlijke mengelmoes van Vlaams en Engels die hij Richard motherfucker de derde in de mond legde in Ten oorlog, zijn bewerking van Shakespeares koningsdrama’s.
Tom Lanoye draagt voor uit 'ReinAard', zijn hervertelling van Van den vos Reynaerde© IVN / Andreas Van Esbroeck
“Gastn, goe ipletten nu.” Als een docent met zo’n zinnetje – deze keer niet in het Waaslands maar in het West-Vlaams – om de aandacht vraagt, heeft hij die meteen te pakken. Dat zei taalkundige Steven Delarue op een gespreksavond die de lage landen organiseerde over dialecten. Dat dialecten – ook een vorm van meertaligheid – in het onderwijs en de samenleving een waardevolle rol kunnen spelen naast, zeker niet ter vervanging van de standaardtaal, betoogden ook de andere deelnemers aan de levendige debatten en maakte de Limburgse zanger Harold K met ontroerende liederen voelbaar.
Meertalige diversiteit
“In welke taal zal ik je woorden geven / zodat we elkaar opnieuw kunnen vinden.” Die passende verzen uit het titelloze Boekenweekgedicht 2025 van Sholeh Rezazadeh citeerde letterkundige Stéphanie Vanasten van de Université Catholique de Louvain. In een plenaire lezing op de slotdag over literaire vertalingen stelde ze dat meertaligheid van groot belang is voor de levendigheid en circulatie van literaturen en culturen. Door de bron- en doeltaal naast elkaar te leggen, zie je op welke punten vertalers twee culturen aan elkaar knopen en hoe de betekenis van de tekst zich daarbij kan verdiepen.
Meertalige diversiteit is niet alleen van tel in de vertaalpraktijk, maar ook in het hoger onderwijs. Een serie boeiende sprekers belichtte strategieën om daarmee om te gaan. Zo deelde Eric Mijts (University of Aruba) enkele onderzoeksbevindingen over taalbeleid aan onderwijsinstellingen in Aruba en Curaçao. Studenten krijgen er veelal les in het Nederlands; voor het Papiaments, de moedertaal van de meeste inwoners van de Benedenwindse Eilanden, is bijna geen ruimte aan de universiteit: niet als instructietaal en niet als vak. Taal vormt dan een struikelblok, want studenten geven wél aan dat ze wellicht beter zouden presteren als ze onderwijs in het Papiaments konden volgen. Wanneer studenten wordt gevraagd naar hun voorkeurstaal voor onderwijs, zetten ze het Nederlands pas op de derde plaats, na het Papiaments en het Engels. Veelzeggend daarbij is, aldus Mijts, dat veel van die studenten al jarenlang onderwijs krijgen in het Nederlands.
Eric Mijts (University of Aruba) tijdens de receptie op de openingsavond in de serre van het Belpairegebouw© IVN / Andreas Van Esbroeck
In een andere lezing vroeg Geert Buelens (Universiteit Utrecht) zich af hoe je cultuurgeschiedenis kunt doceren op een manier waarmee je recht doet aan de talige, literaire en cultuurhistorische complexiteit van de Nederlandse cultuur. Die cultuur moeten we niet langer bekijken vanuit een perspectief waarin Nederland het vanzelfsprekende centrum is, zei hij. De Nederlandse cultuur is een netwerk waarin verschillende culturen elkaar raken, en die culturen moeten worden vertegenwoordigd.
In zijn ogen maakt de Italiaans-Franse film La Ragazza in Vetrina (1961), over enkele Italianen die migreren naar Nederland om in de mijnen te werken, bijvoorbeeld evengoed deel uit van de Nederlandse cultuurgeschiedenis. De Belgische, in het Frans schrijvende Maurice Maeterlinck, de Zuid-Afrikaanse dichteres Elisabeth Eybers, de Duits-Nederlandse schrijver en arts Hans Keilson, die de New York Times een van de belangrijkste auteurs van de twintigste eeuw noemt: ze verdienen allen een plek in een Nederlandse literatuurgeschiedenis.
In Buelens' ogen maakt de Italiaans-Franse film La Ragazza in Vetrina (1961), over enkele Italianen die migreren naar Nederland om in de mijnen te werken, evengoed deel uit van de Nederlandse cultuurgeschiedenis
Buelens, die werkt aan zo’n alternatieve en verruimde literatuurgeschiedenis, pleitte er ook voor om vertaalde teksten op te nemen in de leeslijsten. Om de met Genkse citétaal dooraderde song ‘Wa make?’ van rapper Don Luca aan studenten te laten horen, om een Papiaments boek in de klas te lezen, met de Nederlandse vertaling ernaast. “Het gaat over representatie”, zei Buelens. “Als onderwijzend personeel kun je aan een klas met diverse achtergronden tonen: jullie geschiedenis is ook de onze.”
Claimen, omhelzen, mengen
Gedeelde geschiedenis en meertaligheid waren ook het onderwerp van de keynotelezing van Alfred Schaffer (Universiteit Stellenbosch). Hij vroeg zich af of er nog plaats is voor Nederlandstalige literatuur aan de universiteiten van zijn tweede thuisland, Zuid-Afrika (een land dat op de jongste edities van het colloquium steevast ruime aandacht krijgt in het programma). De vanzelfsprekende positie die het Nederlands daar ooit had, staat – samen met die van het Afrikaans – al geruime tijd ter discussie. Het stigma van de Apartheidsperiode kleeft nog altijd aan beide met elkaar verwante talen, ook al vond Schaffer zelf dat je een taal nooit zomaar kan vereenzelvigen met haar sprekers. Anders gezegd: dat het Afrikaans de taal was van een fout regime uit het verleden, maakt die taal zelf niet fout of schuldig.
In die context is in Zuid-Afrika (dat overigens twaalf officiële talen heeft, van meertaligheid gesproken!) een dekolonisering van het Afrikaans aan de gang. Het Kaaps, een variant die lange tijd als minderwaardig gold, is daarbij aan een opgang bezig. Een bekende naam die ook in de Lage Landen enige faam geniet, is dichteres Ronelda Kamfer. In haar Afrikaanse poëzie zit veel Engels en straattaal, bij anderen zijn er ook Arabische invloeden. “Ik wil laten zien dat Kaaps-Afrikaans geen minderwaardige taal is. Dat die zich leent voor filosofische gedachten, dat je er poëzie in kunt schrijven”, zegt Kamfer daar zelf over.
Alfred Schaffer van de Universiteit Stellenbosch toont een gedicht van Ronelda Kamfer© de lage landen
Kamfer en haar generatiegenoten zijn ook erg kritisch voor de Afrikaanse canon, en voelen zich veel meer verwant met auteurs die in de Apartheidsperiode werden buitengesloten. Aan het Nederlands hebben deze dekoloniserende Afrikaanse auteurs dan helemaal geen boodschap, meende Schaffer. Toch zag hij een kans op herkenning en toenadering tussen hen en de Nederlandstalige literatuur. Schaffer noemde auteurs als Simone Atanga Bekono, Karin Amatmoekrim, Radna Fabias en Raoul de Jong, die ook allemaal met meertaligheid spelen en nieuwe perspectieven in de laaglandse letteren binnenbrengen.
Want om dat laatste gaat het, zei Schaffer met een verwijzing naar kritische vragen van schrijfster Antjie Krog over de toenadering tussen het Nederlands en het Afrikaans. Reikt het Nederlands naar het Afrikaans om het te claimen, of om leniger te worden van haar bastaardgeschiedenis, haar variëteiten en haar soepelheid om te overleven? En omgekeerd: omhelst het Afrikaans het Nederlands om aan de “Europese stamborst” te worden gedrukt? Of om zich de woordenschat van progressief denken eigen te maken en de perspectieven van auteurs met Indische of Marokkaanse achtergrond te leren kennen?
Reikt het Nederlands naar het Afrikaans om het te claimen, of om leniger te worden van haar bastaardgeschiedenis, haar variëteiten en haar soepelheid om te overleven?
De vragen van Antjie Krog echoden ook in de lezingen van onder meer Mathijs Sanders (Rijksuniversiteit Groningen) en Frank Keizer. Die laatste is onafhankelijk onderzoeker met als focus de Nederlandstalige cultuur en sprak in Brussel over Tjalie Robinson. Deze auteur zat als Indo (gemengd Nederlands en Indisch bloed) tussen verschillende culturen in en schreef dan ook in uiteenlopende talen, in diverse genres en onder talloze pseudoniemen, waaronder het Petjo, dat Nederlandse woordenschat met Maleise grammatica combineert. Er is al veel over Robinson gepubliceerd, maar daarin ging niet altijd voldoende aandacht naar zijn meertaligheid en naar de vele teksten die hij onder een andere naam in weekbladen, kranten en eenmanstijdschriften schreef.
Sanders vertelde dan weer over zijn onderzoek naar de keuzes die Friese dichters maken: alleen in het Fries? Alleen in het Nederlands? Of beide, en hoe dan: tweetalige bundels met beide talen netjes naast elkaar, of in een mengvorm? Tsead Bruinja, voormalig Dichter der Nederlanden, blijkt al zowat al die zaken te hebben gedaan, en stelde in 2022 ook een boek samen met de wat provocerende titel De eerste bloemlezing van de Nederlandse poëzie. 101 gedichten uit het Koninkrijk van 1945 tot nu, waarin ook gedichten in dialecten en streektalen voorkomen, naast dichters uit Indonesië, de Antillen en Suriname én verzen van nieuwkomers in Nederland. Hoofddoel van zoveel meertaligheid? Een andere blik bieden op de Nederlandse poëzie.
De maatschappij waait binnen
Het openen van andere perspectieven is ook wat Pieter den Hollander ambieert. Hij is lector Nederlands aan de Beijing Foreign Studies University en schreef met een Chinese collega Het verhaal van de Lage Landen, een inleiding op de geschiedenis en cultuur van onze contreien die in 2026 zal verschijnen. In Brussel hield hij bij wijze van voorproefje en als onderdeel van een panel over taal- en cultuuronderwijs over het Nederlandse en Belgische koloniale verleden een verhaal over “staatsmisdaden”. In die categorie valt naar zijn overtuiging de moord op Patrice Lumumba, de eerste premier van het onafhankelijke Congo. Den Hollander liet zien dat Belgische politici en intellectuelen daar doorgaans nog verhullend over praten en schrijven, vaak in passieve vorm, in de trant van “Lumumba werd vermoord”, terwijl er hard bewijs is dat de Belgische overheid een hand had in zijn executie. Het sloot aan bij een observatie van Tina van der Vlies van de Erasmus Universiteit Rotterdam: “In de manier waarop we naar het verleden kijken zitten narratieve patronen, vaste frases die nauwelijks veranderen.”
De kritische kanttekeningen bij de volhardende koloniale blik waren een proeve van hoe de maatschappij volop binnenwaaide in het Belpairegebouw
De kritische kanttekeningen bij de volhardende koloniale blik waren een proeve van hoe de maatschappij volop binnenwaaide in het Belpairegebouw. Zeker, ook klassieke taalkundige onderwerpen zoals het partikelgebruik in het Nederlands passeerden de revue – het colloquium neerlandicum, dat telkens op een andere laaglandse universiteit neerstrijkt, blijft ook een academische conferentie. Maar uit een ruime meerderheid van de presentaties kwam de neerlandistiek in Brussel naar voren als een vakgebied dat verkent hoe de Nederlandse taal en letteren zich verhouden tot het maatschappelijke strijdgewoel.
Op indringende en pijnlijke wijze drong dat gewoel zich op tijdens de presentatie van Alexandra Papanina en Pavel Kuzmin van de Nederlandse ambassade in Moskou. Zij vertelden over hoe ze binnen de beperkte ruimte die er nog is culturele diplomatie proberen te bedrijven door contact te houden met Russen die in Nederland hebben gestudeerd en met docenten die Nederlandse les geven in Rusland. Dit alles op individueel niveau, want de institutionele banden met officiële instellingen zoals universiteiten zijn sinds de inval van Rusland in Oekraïne allemaal verbroken.
Deelnemers neuzen in het programmaboekje. Helemaal links Alexandra Papanina, helemaal rechts Pavel Kuzmin, beiden van de Nederlandse ambassade in Moskou© IVN / Andreas Van Esbroeck
Voor de Russen die nog naar de ambassade durven te komen – geen vanzelfsprekendheid, gezien het feit dat Nederland een vijandige natie is – organiseren Kuzmin en Papanina online lezingen van schrijvers, niet zo lang geleden nog Rob van Essen, binnenkort Jan Brokken. Ook verzorgen ze op de ambassade examens Nederlands als tweede taal. Of ze dat mogen blijven doen, is ongewis. De Taalunie overweegt of dat wel past binnen het Ruslandbeleid. Dat dit ter discussie staat, begrijpen Papanina en Kuzmin niet goed. Wie kan erop tegen zijn dat individuele, doorgaans Europagezinde Russen Nederlands willen leren?
Bromance
Het was wellicht het enige vraagteken dat op het Colloquium Neerlandicum bij de goede werken van de Taalunie werd geplaatst. Wat juist opviel was dat de lucht tussen de Internationale Vereniging van Neerlandistiek, de organisator van het congres, en de Taalunie volledig lijkt opgeklaard. De onderlinge verhoudingen waren vaak moeizaam en kwamen twee jaar geleden helemaal op scherp te staan. De Tweede Kamer kende toen een miljoen extra voor de internationale neerlandistiek rechtstreeks aan de IVN toe, buiten de Taalunie om. Lang was onduidelijk of die centen er echt zouden komen, maar nu is de buit binnen. Nog opmerkelijker: IVN en Taalunie werken eendrachtig samen aan plannen voor de besteding ervan. Scheidend voorzitter van de IVN en professor aan de gastuniversiteit VUB Wim Vandenbussche (hij wordt opgevolgd door Christine Sas van het University College London) repte in zijn gloedvolle toespraak op het openingsevent zelfs van een “doorleefde en oprechte bromance met de nieuwe algemeen secretaris van de Taalunie, Gunther Van Neste”.
Gunther Van Neste, de nieuwe algemeen secretaris van de Taalunie met wie de IVN een bromance heeft© IVN / Andreas Van Elsbroeck
Met dat structurele miljoen is de internationale neerlandistiek natuurlijk geholpen. Tijdens het colloquium was er dan ook een uitgebreide presentatie van de nieuwe plannen van de Taalunie en de IVN. Hoofddoelen: versterking van menskracht, nieuwe generaties behouden en versterken, de status van de neerlandistiek als vakgebied verhogen en internationale samenwerking stimuleren. Daarna volgden diverse contactmomenten met Taalunie-medewerkers om alle nieuwe impulssubsidies, werkingsbudgetten, onderzoeksbeurzen in detail toe te lichten. Er wordt duidelijk een achterstand ingehaald.
De lucht tussen de Internationale Vereniging van Neerlandistiek, de organisator van het congres, en de Taalunie lijkt volledig te zijn opgeklaard
Maar de noden van docenten Nederlands in het buitenland blijven hoog. “Hier zitten mensen in de zaal die zeshonderd euro per maand verdienen voor hun voltijdse docentschap, hier zijn collega’s wiens loon lager is dan dat van een caissière om de hoek van hun faculteit”, zei Wim Vandenbussche.
Tijdens een panel over regionale netwerkorganisaties van neerlandici onderstreepte Suze Anja Verkade dat. Zij doceert Nederlands in Rome en is ook bestuurslid van MediterraNed, de vereniging van neerlandici in het Middellandse Zeegebied. “Ze ervaren een enorme werkdruk en hebben een laag salaris en weinig baanzekerheid”, vertelde ze over de collega’s die ze in dat netwerk tegenkomt. Ze zei ook dat het hard werken is om het Nederlands voldoende aanzien te geven binnen de universiteit. Daarbij helpt het om ervaringen uit te wisselen. Met dat oogmerk richtte Ana Maria van Valen het netwerk NINA van neerlandici in Azië op. Dat heeft als doel bij te dragen aan een bloeiende en zichtbare neerlandistiek in Azië door kennisuitwisseling en samenwerking.
Ook in het panel zat Christine Sas, de nieuwe voorzitter van de IVN. Zij vertelde met een aanstekelijk enthousiasme over de verwezenlijkingen van de Association for Low Countries Studies, zoals het wetenschappelijk tijdschrift Dutch Crossing, gewijd aan alle aspecten van de laaglandse cultuur en geschiedenis.
Anne Sluijs, directeur van de IVN, samen met Christine Sas, de nieuwe voorzitter van de vereniging© IVN / Andreas van Esbroeck
Dat enthousiasme was de gemene deler van de bezoekers van het wereldcongres, net als de eerder vermelde openheid naar de buitenwereld. Die hoorde je niet alleen in de vele lezingen waarin volop samenlevingsthema’s aan bod kwamen, je zag het ook aan de bezoekers van het colloquium: meer dan op voorgaande edities waren er mensen aanwezig die niet rechtstreeks verbonden waren aan de IVN of aan een universitaire vakgroep Nederlands. We raakten aan de praat met mensen uit de brede taal- en cultuursector (van het opleidingscentrum Huis van het Nederlands in Brussel, Genootschap Onze Taal, Literatuur Vlaanderen, om er maar drie te noemen) en van de Vlaamse en Nederlandse overheden. Dat de IVN in het programma ook sofagesprekken en andere ontmoetingsmomenten met deze organisaties had opgenomen, was een uitstekende zet en droeg ongetwijfeld bij aan open sfeer van dit colloquium.
Meer dan op voorgaande edities waren mensen aanwezig uit de brede taal- en cultuursector
Dat de neerlandistiek niet alleen een academische discipline is die we omwille van haar eigen schoonheid kunnen beoefenen maar ook economisch van belang is, kwam eveneens volop voor het voetlicht. Zo wees Paola Gentile van de Universiteit van Triëst op de economische aantrekkingskracht van de studie Nederlands in Italië: in het land verschijnen elke week tweehonderd (!) vacatures waarin kennis van die taal gevraagd wordt. Haar vakgroep organiseert dan ook samenwerkingen met de KU Leuven, de haven van Triëst en laaglandse havens, en brengt mensen die in een Antwerps centrum voor volwassenenonderwijs Nederlands als tweede taal leren in contact met Italiaanse studenten neerlandistiek. Het was een mooie illustratie van wat Wim Vandenbussche in zijn speech had gezegd: “De internationale neerlandistiek is een goede investering.”
Wie op het colloquium rondliep, raakte daar al snel van overtuigd. In Brussel wist een bont gezelschap van beoefenaars van de internationale neerlandistiek zich te presenteren als een hechte gemeenschap van gedreven mensen die in niet altijd makkelijke omstandigheden ziel en zaligheid geven om te laten zien hoe vruchtbaar het is de Nederlandse taal en letteren te onderzoeken en belichten.








Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.