Deel artikel

taal Week van het Nederlands

De maan stuurt sms’jes: vier taalboeken met liefde voor het Nederlands

3 oktober 2025 9 min. leestijd

Het Nederlands is zo’n rijke taal dankzij de interne variatie én de vele contacten met andere talen in de loop der eeuwen. Dat lees je in vier recente boeken die getuigen van liefde voor het Nederlands – op woeste, dan wel wetenschappelijke wijze.

Voor sommigen is het een feest, voor anderen een gruwel, maar niemand kan ontkennen dat we leven in een tijd waarin je onmogelijk nog in de Lage Landen over straat kunt gaan en daar alleen Nederlands tegenkomt: advertenties in het Engels, conversaties in het Japans, winkelnamen in het Turks. Honderden talen worden er inmiddels gesproken – en dat heeft hoe dan ook een invloed op het Nederlands.

Mensen die gruwelen schrijven niet vaak boeken over dit onderwerp, in ieder geval niet in het Nederlands. In het Franse taalgebied wordt regelmatig in uitvoerige essays de noodklok geluid over de erbarmelijke staat waarin het Frans zou verkeren, maar het Nederlandstalige debat over taal is van oudsher wat optimistischer. Misschien heeft dat te maken met het feit dat Nederlandstaligen altijd al meer hebben moeten omgaan met andere talen. Hoe dat ook zij, de afgelopen tijd zijn er gelukkig weer zonnige boeken verschenen over onze taal.

Piet van Sterkenburg, geboren in 1942, is de nestor van dit gezelschap. Hij bouwde zijn carrière vooral op aan het Instituut voor Nederlandse Lexicologie in Leiden, tegenwoordig het Instituut voor de Nederlandse Taal (INT), als medewerker aan het Woordenboek der Nederlandsche Taal en lange tijd als directeur. Het INT had na voltooiing van het woordenboek zonder Van Sterkenburg niet bestaan.

Van Sterkenburg schreef altijd graag over taal: hij zag dat taal geworteld was in de mensen, en meende dat wat je als wetenschapper vond ook terug moest worden gebracht naar die mensen. Het bekendst werd zijn boek Vloeken (2001), waarin de heel beschaafde hooggeleerde precies uit de doeken doet hoe fascinerend vloeken zijn. In 2009, bij zijn afscheid van het INT, schreef hij een klein boek Een kleine taal met een grote stem. Hedendaags Nederlands. Dat bewerkte hij onlangs zo ingrijpend dat het een nieuw boek werd: Hedendaags Nederlands. Een taal om van te houden.

Ruim zestig jaar hield Van Sterkenburg het Nederlands in de gaten en zijn liefde voor de taal bleef onverminderd. Alle vormen van Nederlands komen aan de orde – Belgisch- en Surinaams-Nederlands, maar ook jargon, scheldwoorden en dialecten, de vrijwel uitgestorven taal van katholieken en straattaal. Steeds rijkelijk geïllustreerd met voorbeelden, want Van Sterkenburg is een woordenboekmaker in hart en nieren. Anno 2025 vergeten woorden? Knevel, scheendekker, borstrok, egelliefde, schoentrekker, bonnet, jarretel, klotje, boldootkar, lampetkan, kakstoel, kroontjespen, marketenster, marskramer, slipover, stoof, wentelteefje, zeepklopper. Formeel Nederlands? Boreling, heilsgebeuren, amechtig, balsturigheid, bestieren, desniettegenstaande, dewelke, duizendwerf, euveldaad, gevoelen, lafenis, nachtspiegel, struweel, zielenpijn, zwerk.

Ook de invloeden van andere talen komen uitgebreid aan bod. Van Sterkenburgs liefde wordt er niet door gebroken. Integendeel, ze wordt erdoor versterkt. Er ontstaat een vorm van “etnisch gekleurd” Nederlands met invloeden uit onder meer het Berber en het Turks. En Engelse leenwoorden voegen zich vrijwel moeiteloos naar onze taal, in uitspraak en woordgeslacht. Het laat allemaal zien hoe vitaal het Nederlands is.

Aardig is dat Van Sterkenburg ook zichzelf betrekt in de recente geschiedenis van het Nederlands. Een van de boeiendste passages is waar hij vertelt hoe hij zelf in het westen van Noord-Brabant opgroeide met de verschillende dialecten van zijn ouders én met zijn standaardtaal. “Moeder heeft nooit een bewuste poging gedaan om het dialect dat zij in Halsteren leerde, en dat zij aanvulde met woorden en uitdrukkingen uit haar dienstbetrekking, te vervangen door de standaardtaal. Wat zij, als er bijvoorbeeld collega’s van vader op bezoek kwamen of de pastoor of kapelaan op huisbezoek, wel deed, was een beetje deftiger spreken.” Het is minder dan een mensenleven geleden en voelt toch ver weg. Hedendaags Nederlands is een liefdesverklaring van een man die al vele decennia getrouwd is met het object van zijn liefde.

Terwijl Van Sterkenburg zich richt op het “hedendaags Nederlands”, wat ongeveer wil zeggen: het Nederlands zoals zich dat tijdens zijn leven ontwikkeld heeft, neemt Miet Ooms (1974) de hele geschiedenis van het Nederlands in ogenschouw.

Van vogala tot noncha is rijk geïllustreerd in kleur en vormt in zekere zin een opvolger van Het verhaal van een taal van Jan W. de Vries, Roland Willemyns en Peter Burger uit 1999. Dat laatste boek was teamwerk – De Vries was een Nederlandse, Willemyns een Vlaamse hoogleraar Nederlandse taalkunde en Peter Burger een van de beste schrijvers over taal in ons taalgebied – maar Ooms heeft in haar eentje de hele klus geklaard. Zij timmert de laatste jaren behoorlijk aan de weg als taalauteur, ook in dit tijdschrift, en laat zien dat ze van aanpakken weet. Van vogala tot noncha is haar omvangrijkste boek tot nu toe. Het is helder geschreven en biedt een gedetailleerd overzicht van de geschiedenis van onze taal in het hele taalgebied.

Een vergelijking van de twee boeken laat zien wat er veranderd is in ons kijken naar de taal. Dat geldt bijvoorbeeld voor de details: in de afgelopen vijfentwintig jaar is de spellingdiscussie een aantal keer sterk opgeflakkerd, onder meer waar het ging over de spelling van pannenkoek. Het boek ademt in veel opzichten de geest van de bekende historisch taalkundige Nicoline van der Sijs. Zij heeft haar hele carrière laten zien hoe belangrijk het is te beseffen dat het Nederlands altijd onder invloed heeft gestaan van andere talen: het Latijn, het Frans, de talen van de koloniën, het Duits en het Engels. En omgekeerd hoe het Nederlands woorden heeft afgestaan aan andere talen. Veel daarvan zien we terug bij Ooms. Zo geeft ze een mooie lijst Nederlandse woorden in het (Amerikaans-)Engels: “yankee (Janneke), cookie (koekje), dollar (daalder), bakery (bakkerij), boss (baas), brandy (brandewijn), block (huizenblok, zoals in blockbuster en de groep New Kids on the Block) en uiteraard de naam en figuur Santa Claus (Sinterklaas) met zijn sleigh (slee). En plaatsnamen als Charleroy, Hoboken, Harlem, Amsterdam, Brussels, Antwerp, Batavia, Belgium, Zwolle en Zeeland”.

Van der Sijs is ook, voor zover ik weet, verantwoordelijk voor de door Ooms met veel smaak opgediste anekdote dat wad het oudst gedocumenteerde Nederlandse woord is: als Tacitus over de Bataven schrijft in zijn Historiae, laat hij er hun woord vada vallen, de voorloper van ons waden.

Waar Van Sterkenburg en Ooms hun liefde voor het Nederlands nog ingetogen houden, ingekaderd door een wetenschappelijke hang naar objectiviteit, laat de vertaler Robbert-Jan Henkes (1962) alle teugels varen in Vertalen wat er niet staat. Wie na dit boek nog niet dol is op onze taal, is reddeloos verloren.

Door te vertalen – in Henkes’ geval vooral uit het Russisch en Engels – leer je niet alleen het vertaalde werk beter kennen, maar ook je eigen taal. Vooral als je, zegt Henkes, durft te doen wat misschien net niet helemaal correct is, maar wel helemaal Nederlands. Als je af en toe tegen al te dorre regels durft in te gaan, en als je, ook als Nederlander, durft te delven in de rijkdom van het Belgisch-Nederlands en van de dialecten. “Bretels kennen in ons taalgebied ook andere namen: galgen, hulpzelen, lichters, litsen, grelen en helpen, en voor zoen en kus zijn nog veel meer woorden in omloop: toot, smol, kos, bees, pieper, poen en muultje. Ooit weleens tegengekomen op papier? Waar lees je nonkel voor oom in door Noord-Nederlandse uitgeverijen uitgegeven boeken?” schrijft Henkes dan retorisch, om te vervolgen met een dialoogje:

“Jamaar dan begrijpen ze ons niet. 

– Kwats! Zever! Truut in pakskes! Of, om met Flaubert te spreken: D’abord je nie et ensuite je m’en fou.”

Het is een woeste liefde voor onze taal die Robbert-Jan Henkes aanbeveelt, een liefde die alleen een mens kan opbrengen en een chatbot niet

Het is een woeste liefde voor onze taal die hij aanbeveelt, een liefde die alleen een mens kan opbrengen en een chatbot niet. Henkes laat bijvoorbeeld het begin van de roman The Instant van de Schotse auteur Amy Liptrot vertalen door de Chinese vertaalbot DeepSeek:

I’ve been getting text messages from the moon. A note flashes on my phone, asking if the moon can track my location, and I consent.

Je krijgt dan:

Ik krijg sms’jes van de maan. Er knippert een berichtje op mijn telefoon met de vraag of de maan mijn locatie kan volgen en ik geef toestemming.

Henkes wijst er vervolgens op dat je natuurlijker Nederlands krijgt als je de tweede zin niet met er begint, maar met op mijn telefoon, en dat het niet gaat om de vraag of de maan de locatie kan volgen, maar of hij hem mag volgen. In het Nederlands zou de eerste zin bovendien ook kunnen betekenen dat de berichtjes komen van iemand die zich op de maan bevindt en dat is hier niet de bedoeling. Hij vertaalt daarom zo:

Sinds kort stuurt de maan me sms’jes. Op mijn telefoon popt een bericht op met de vraag of de maan mijn locatie mag volgen en ik ga akkoord.

Oh, popt! Mag dat wel? Ja, dat moet, als je houdt van het echte, levende, sprankelende Nederlands.

Je kunt de veeltaligheid van onze samenleving omarmen, je kunt haar zelfs vieren en genieten van de dagelijkse confrontatie tussen allerlei talen, maar uiteindelijk roept ze natuurlijk hoe dan ook praktische vragen op. Dat geldt bijvoorbeeld voor het onderwijs. Vooral in de grotere steden in Nederland en Vlaanderen zitten er in klassen soms veel kinderen die thuis niet of nauwelijks Nederlands spreken, maar wel tal van andere talen. Dat kun je mooi en prachtig vinden – dat is in sommige opzichten ook mooi en prachtig – maar je moet er ook het onderwijs op afstemmen.

Steven Delarue (1988) is een van de deskundigen op dit gebied. Hij promoveerde enkele jaren geleden in Gent en werkt nu alweer geruime tijd in die stad om scholen en leraren te helpen meertaligheid tot een succes te maken. Onlangs stelde hij de praktische gids Meertaligheid in de klas samen, waarin hij antwoord geeft op veertig veelgestelde vragen: wat zijn de voordelen van meertalig zijn en opgroeien? Hoe ondersteunt aandacht voor meertaligheid het leren van het Nederlands? Of: hoe ga je om met weerstand in je schoolteam?

Delarues toon is positief. Uit wetenschappelijk onderzoek weten we dat het belangrijk is om in de klas ruimte te geven aan de talen die kinderen thuis spreken – en juist die ruimte komt hun Nederlands uiteindelijk ten goede. Ook is het goed als de ouders thuis hun eigen taal blijven spreken. Het jonge brein is flexibel genoeg om elke taal goed te leren, mits er een stevige taalbasis is, een taal waarop ze kunnen terugvallen, waarin ze kunnen ervaren wat je met taal kunt doen. Scholen en leraren die hun beleid en praktijk op dat inzicht baseren, boeken goede resultaten.

Steven Delarue geeft antwoord op veertig veelgestelde vragen over meertaligheid in de klas

Delarue weet duidelijk hoe het er in onze scholen aan toegaat, en dat het heus geen paradijs wordt zodra we alle adviezen opvolgen. Bovendien legt hij alles glashelder uit.  Bijvoorbeeld hoe het leven er uitziet voor een meertalige leerling: “Je spreekt Bulgaars omdat je anders met je papa of opa niet goed kunt praten, je spreekt Nederlands om je zusje bij haar wiskundehuiswerk te kunnen helpen, bij het gamen gebruik je enkele Engelse woorden die je op YouTube hebt gehoord, je gebruikt die paar woordjes Turks die je van een vriend hebt geleerd bij de bakker om de hoek omdat je weet dat je met een welgemikte merhaba en teşekkür ederim zijn dag maakt…” 

Je krijgt zin om zelf onmiddellijk voor de klas te gaan staan en zijn adviezen toe te passen. Omdat het onderwijssysteem in Nederland iets anders werkt dan in Vlaanderen, zijn niet álle adviezen even bruikbaar in Nederland, maar voor het allergrootste deel lijkt me Meertaligheid in de klas ook heel bruikbaar voor de Nederlandse docent. 

Piet van Sterkenburg, Hedendaags Nederlands. Een taal om van te houden, Scriptum, Schiedam, 2025, 368 p.

Miet Ooms, Van vogala tot noncha. Het historische verhaal van de Nederlandse taal, Borgerhoff & Lamberigts, Gent, 2025, 448 p. 

Robbert-Jan Henkes, Vertalen wat er niet staat, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2025, 248 p.

Steven Delarue, Meertaligheid in de klas. Veelgestelde vragen beantwoord, Academia Press, Gent, 2025, 248 p.

Marc-van-Oostendorp

Marc van Oostendorp

hoogleraar Nederlands en academische communicatie aan de Radboud Universiteit; onderzoeker aan het Meertens Instituut

Geef een reactie

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [0000000000003b240000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)