Alles is literatuur in de biografie van Michaël Zeeman door Willem Otterspeer
In zijn biografie van Michaël Zeeman geeft Willem Otterspeer de bekende literatuurcriticus en televisiepresentator soms de allures van een mythische romanfiguur. Maar de werkelijkheid blijkt weerbarstig.
Michaël Zeeman© De Bezige Bij
Het valt te betwisten of Michaël Zeeman (1958-2009) daadwerkelijk de “grootste” criticus van zijn generatie was, zoals zijn uitgever en biograaf beweren, maar hij was zeker de bekendste. Niet alleen was Zeeman jarenlang zeer zichtbaar als cultuurjournalist van de Volkskrant en veelgevraagd spreker, hij groeide ten slotte ook uit tot een zeldzaam literair mediafiguur. Gedurende de tweede helft van de jaren 1990 was hij de spil en het gezicht van het televisieprogramma Zeeman met boeken, en voor de Nederlandse omroep nam hij daarnaast interviews op met internationale grootheden als W.G. Sebald, Edward Said, Jeanette Winterson, Abdulrazak Gurnah en Ian McEwan – zijn gefilmde onderhoud met Philip Roth in diens voor krantenlieden doorgaans ontoegankelijke schrijfvilla werd legendarisch. Als schrijver mag hij dan hoofdzakelijk boekbesprekingen hebben nagelaten, zijn invloed strekte veel verder.
Vanuit dat opzicht is het begrijpelijk dat Zeeman als eerste criticus sinds Kees Fens een volledige biografie krijgt. Die werd echter niet geschreven door zomaar een bewonderaar, maar door een van Zeemans “beste vrienden”, aldus Willem Otterspeer (1950). Na een meerdelige geschiedenis van de Leidse universiteit en veelbesproken biografieën van Bolland en Willem Frederik Hermans zette Otterspeer zich drie jaar terug aan een boek over zijn kameraad, wiens archief hij beheert sinds Zeemans vroegtijdige overlijden aan hersenkanker. De belangrijkste overweging was dat hij vond dat Zeeman een biografie verdiende; die schrijven was dus zowel een vriendschapsblijk als eerbetoon.
Biograaf Otterspeer adresseert zelf de moeilijkheid van zijn positie: “Een biografie schrijven over je vriend, kan dat wel?”© Jeannette Huisman / Uitgeverij Prometheus
Otterspeer adresseert zelf de moeilijkheid van zijn positie: “Maar die verwevenheid is natuurlijk wel een probleem: een biografie schrijven over je vriend, kan dat wel?” Hij beantwoordt de vraag bevestigend, wijzend naar James Boswells legendarische biografie van Samuel Johnson, en legt de volgende verantwoording af: “Het enige leesbare wat ik erover kan zeggen is dat dit boek geen pleidooi is voor Michaël Zeeman, geen poging om zijn donkere kanten te verdoezelen of zijn feilen goed te praten.” Openheid en eerlijkheid is dus het devies, en inderdaad legt de biograaf al zijn kaarten op tafel. Persoonlijke banden worden niet weggemoffeld en Otterspeer gaat geen enkele controverse uit de weg, al ligt zijn ware interesse elders.
In alles ben ik groot is een boek over en door, maar ook voor boekengekken geworden. Het gaat immers over een man die al bij het zien van Penguin Modern Classics in vervoering kon raken (“Soepele, bijna fluwelige omslagen, die erom smeekten te worden vastgehouden, te worden geopend”). Op zijn beurt heeft Otterspeer zijn tekst gepeperd met bon mots van iedereen van Walter Benjamin en W.H. Auden tot Montaigne en Virginia Woolf; hij kan pagina’s lang uitweiden over Zeemans lievelingscitaten van Shakespeare, Vondel, Goethe en Villon – allemaal gegeven in de oorspronkelijke taal en spelling, natuurlijk. De biograaf probeert het karakter van zijn onderwerp bovendien te verklaren door hem uitvoerig te vergelijken met een romanheld van Thomas Mann – werkelijk alles is hier literatuur.
De vooraankondiging dat “geschiedenis en herinnering” in deze biografie op elkaar zullen botsen, doet even vrezen dat memoires het objectiverende vertellen verdrukken, maar het geheel blijft keurig in balans. Er is een duidelijke chronologische lijn uitgestippeld en het tempo ligt hoog; als de enigszins uit de kluiten gewassen inleiding eenmaal achter de rug is, gaat Otterspeer met een enorme vaart voort.
De biograaf wil Zeeman neerzetten als een klassieke 'romanfiguur': de schelm
Dat brede voetstuk meent hij nodig te hebben voor zijn literaire constructie. De biograaf wil Zeeman namelijk neerzetten als een klassieke “romanfiguur”, de schelm: een eerzuchtige ontsnappingskunstenaar die zich steeds opnieuw uitvindt om de anderen te snel af te zijn. Otterspeer heeft er zichtbaar plezier in om zijn vriend mythische proporties te doen aannemen. “Michaël Zeeman was de fascinerendste man die ik gekend heb”, schrijft hij, en die fascinatie blijkt vooral uit zijn verzameling anekdotes en kleurrijke verhalen. Zo belandden biograaf en gebiografeerde op een gegeven moment in “een heus handgemeen” omdat andere restaurantgasten genoeg kregen van hun alles overstemmende “gelul over boeken”, en frequenteerde Zeeman twee Weense prostituees die hele scènes van de negentiende-eeuwse toneelauteur Johann Nestroy voor hem opvoerden.
Op het eerste gezicht lijkt het tegenstrijdig dat Otterspeer zijn boek in navolging van cultbiograaf A.J.A. Symons typeert als “een roman met andere middelen, maar met hetzelfde streven naar waarheid” en verklaart dat het zijn ambitie is om Zeeman “te begrijpen”. In de conclusie klinkt weer een pleidooi voor de uitverkoren vorm: “Niet een roman, nee, alleen een biografie maakt de complexiteit van het verschijnsel mens duidelijk.” Die spanning tussen literatuur en biografie blijft voortdurend voelbaar. Otterspeer verlangt evident naar een sappig verhaal met een ongrijpbare romantische held, maar de werkelijkheid is weerbarstiger; net als ieder mens werd ook zijn onderwerp grotendeels geregeerd door in de jeugd opgedane psychologische complexen.
Zeeman werd geboren op het Noord-Hollandse schiereiland Marken. Zijn vader was een vrome huisschilder die zich wist op te werken tot dominee – in een kleine gereformeerde gemeenschap toch zo’n beetje het hoogst haalbare. Hij zou zijn zoon inwijden in de wereld van het woord; samen kochten ze zijn eerste boeken. Als tiener brak Zeeman los en gaf hij zichzelf volgens Otterspeer vorm als het negatief van zijn dominante vader. Kunst werd zijn religie, hij een nieuw soort dominee. In zijn ontwikkeling tot hoeder van de literaire traditie was oedipale concurrentie blijkbaar een belangrijke drijfveer.
Ondanks zijn successen bleef Michaël Zeeman tot het einde toe verscheurd: zijn brieven en dagboeken ademen vertwijfeling
Dat proces werd danig versneld door wat Otterpeer “de cesuur” en “het drama” van dit leven noemt. In 1986 werd Zeeman gearresteerd op verdenking van diefstal uit de Leeuwardense boekhandel waar hij sinds zijn vijftiende werkte. De beschuldigde beweerde dat hij zijn overuren volgens afspraak in boeken had uitbetaald, later gaf hij toe dat wel erg vorstelijk te hebben gedaan – Otterspeer laat de waarheid in het midden. Na zijn vrijspraak lijkt Zeeman te zijn geradicaliseerd. Hij tolereerde geen oponthoud meer op de weg naar zijn droom: een epicuristisch bestaan met een riante bibliotheek als veilige haven. Van freelance toneelrecensent bij de Leeuwarder Courant klom hij via NRC Handelsblad op tot redacteur van de Volkskrant; steeds gaven zijn gedrevenheid en veelbelovende verhalen hem toegang tot een volgende post.
Zeeman begon het spel steeds strategischer te spelen, wat hem op vele beschuldigingen van carrièrisme kwam te staan. Niet geheel onterecht, lijkt nu: zo zou hij bij de Volkskrant slechts recensenten hebben aangesteld door wie hij zich als chef niet bedreigd voelde. (Ook liefhebbers van kinnesinne en grachtengordelgeroddel komen hier weer ruimschoots aan hun trekken.) Op den duur wist Zeeman met zijn verspreide werkzaamheden ruim tienduizend euro per maand binnen te harken.
Toch bleef hij tot het einde toe verscheurd. De geciteerde passages uit zijn brieven en dagboeken ademen vertwijfeling, onzekerheid, frustratie. Zeeman ging gebukt onder aan zelfhaat grenzende zelfkritiek, voelde zich een tot de journalistiek veroordeelde geleerde die nooit “iets duurzaams” uit zijn vingers kreeg, waar Otterspeer hem schoorvoetend gelijk in moet geven. “Ik wil geen biografie, mijn leven is niet af, dit is een mislukt leven”, zou Zeeman op zijn sterfbed hebben gezegd. Dit boek nodigt niet meteen uit om hem te gedenken als literator, maar wel als een culturele kracht: de interviewer, interpreet, ontdekker en pleitbezorger van internationale schrijvers die met “zijn tomeloze enthousiasme” en energie de Nederlandstalige literatuur met de rest van de wereld verbond. Dat hij op dat vlak daadwerkelijk groots was, daar is na lezing van dit begeesterde portret geen discussie over mogelijk.
Willem Otterspeer, In alles ben ik groot. Leven en lezen van Michaël Zeeman, Prometheus, Amsterdam, 2025, 334 p.








Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.