“Vlaamse canon: wat in Vlaanderen wereldberoemd is”, zo luidde de kop boven een artikel in NRC Handelsblad (1 juli 2015) over de “Dynamische canon van de Nederlandstalige literatuur vanuit Vlaams perspectief”. Het kan mijn verbeelding zijn, maar ik lees hierin denigrerende meewarigheid over die malle Vlamingen, die er zulke curieuze literaire voorkeuren op nahouden. De Nederlandse visie op de Vlaamse literatuur mag dan in de afgelopen decennia positiever zijn geworden – “De Belgen zijn beter”, beweerde Arjen Fortuin in 2006 in NRC – maar de betrekkingen blijven toch enigszins lauw. De opheffing van De Bezige Bij Antwerpen werd door het grootste deel van Nederland met schouderophalen begroet, voor de introductie van de dynamische canon hadden alleen de Nederlandse nieuwsmedia NRC en Radio 1 aandacht.
Het is met deze situatie (Nederland dat zich nog altijd als het culturele centrum beschouwt, Vlaanderen dat terecht geen positie in de periferie accepteert) een precaire taak om als Noord-Nederlander een beschouwing te geven op die Vlaamse canon. Toch vroeg Ons Erfdeel me dit te doen. Al heb ik de afgelopen kleine tien jaar gedoceerd over Vlaamse of Groot-Nederlandse teksten en heb ik sinds anderhalf jaar zitting in een adviescommissie van het Vlaams Fonds voor de Letteren: noordelijke vooringenomenheid zal me altijd blijven aankleven. Dat bleek wel uit de interessante discussies die ik, sinds de lancering van de canon op 1 juli 2015, met enkele Vlamingen had. Dit artikel over de mogelijkheden en problemen van deze canon vanuit Vlaams perspectief reflecteert dan ook mijn Noord-Nederlandse positie, die zal verschillen van die van veel Vlaamse literatuurliefhebbers.