Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Waarom we het nooit eens worden over het Nederlands
0 Reacties
Nederlands is een werkwoord
taal

Waarom we het nooit eens worden over het Nederlands

Het Nederlands is een pluricentrische taal, zo luidt de consensus die mee wordt uitgedragen door de Taalunie. We spreken allemaal Nederlands, maar sommigen spreken Belgisch-Nederlands, anderen Nederlands-Nederlands en nog weer anderen Surinaams-Nederlands. Marc van Oostendorp ontmaskert die consensus als een politieke constructie. Wat betekent dat voor het Nederlands en het idee van een standaardtaal? Hoe anders kijken de diverse landen en regio’s naar onze taal?

Het Nederlands is een illusie. Dat is niet erg, veel in een mensenleven drijft op illusies – alleen: als we samen iets willen doen, moeten we het er wel over eens worden wat de illusie precies is.

Er zijn meer dan eenentwintig miljoen mensen van wie we zeggen dat ze Nederlands spreken, maar ze praten allemaal net een beetje anders. Sommigen gebruiken een taal die heel dicht in de buurt ligt van wat we Duits noemen, of Fries, en sommigen mengen door hun taal allerlei elementen die we Turks noemen, of Engels, of Frans. De term Nederlands suggereert grenzen en afbakeningen die er in de praktijk niet zijn.

Talen zijn buiten de politiek, in het wild, vloeibaar en niet telbaar. Natuurlijk kun je zien dat er overeenkomsten zijn in het taalgebruik van mensen. Natuurlijk kun je iemand die vijftig kilometer verderop geboren is waarschijnlijk beter verstaan dan iemand van de andere kant van de aarde. En natuurlijk kun je in het dagelijks leven best toe met de vraag “spreekt u Nederlands?” om een redelijke schatting te maken of je die ander kunt verstaan. Maar zeggen dat vrijwel alle Nederlanders en Vlamingen een taal delen weerspiegelt hooguit een wensdroom.

Fernseher

Illusies hebben hun nut. Het is fijn dat je als je een boek koopt een zekere garantie hebt dat je ook begrijpt wat erin geschreven staat. Het is fijn als je naar een ander land gaat, dat je dan een cursus kunt doen om je met de meeste inwoners van dat land min of meer te kunnen onderhouden. We maken afspraken om bepaalde illusies in stand te houden omdat ze een handvat bieden voor het dagelijks leven.

Talen zijn, met andere woorden, politieke constructies. Het Chinees heeft “dialecten” die taalkundig verder uit elkaar liggen dan Romaanse talen als het Italiaans en het Spaans. Dat dit tijdschrift niet in het Duits geschreven is, komt vooral doordat de Lage Landen buiten het Duitse rijk zijn kunnen blijven. En dat Nederland en Vlaanderen dezelfde taal spreken, is evengoed omgekeerd een daad van politieke wil: dat is zo omdat er genoeg mensen zijn die het willen, of die het toestaan. Er zijn niet meer verschillen tussen het Bosnisch en het Kroatisch en dat noemen we wel verschillende talen.

Die politieke constructie creëert bovendien op den duur haar eigen werkelijkheid. Als er een norm wordt uitgedragen op school of in de media, proberen mensen zich te conformeren aan de norm. Waar dialecten aan weerszijden van de Nederlands-Duitse grens traditioneel nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn, spreekt men in het westen tegenwoordig ook in het dialect van televisie en in het oosten van Fernseher.

Spagaat

Toch oefent de werkelijkheid natuurlijk ook haar macht uit en kun je niet alles zomaar dezelfde taal noemen. Zelfs de grootste liefhebber van België als eenheidsstaat krijgt het niet voor elkaar om de mensen te laten geloven dat alle Belgen eigenlijk dezelfde taal spreken. En op dezelfde manier zijn er ook af en toe wel barstjes te vinden in het politieke ideaal van “het Nederlands”, ook al wordt dat al vele decennia uitgedragen: spreken we inderdaad allemaal dezelfde taal?

De term ‘pluricentrisch’ wijst op een politieke spagaat: ja, we zijn een eenheid. Nee, we zijn verschillend

De oplossing van dat soort problemen is eveneens politiek. Zoals je een verdeeld land intact kunt laten door er een federatie van te maken, zo hebben taalpolitieke denkers bedacht dat je een taal met grote onderscheidingen ook een “pluricentrische taal” kunt noemen, een taal met vele centra. Ja, we spreken allemaal Nederlands, maar sommigen spreken Belgisch-Nederlands, anderen Nederlands-Nederlands en nog weer anderen Surinaams-Nederlands. Dat zulke in se absurde terminologie vrij moeiteloos aanvaard wordt, is een teken dat er een politieke spagaat wordt gemaakt. Ja, we zijn een eenheid. Nee, we zijn verschillend.

Multistandaard

De term pluricentrisch roept daarbij extra complicaties op. Het suggereert dat iedere variëteit een centrum heeft en een periferie die zich richt op dat centrum. Nu zijn die centra wel ongeveer aan te wijzen, maar zeker niet precies. Voor Suriname is dat misschien nog het gemakkelijkst: Paramaribo. Voor Vlaanderen zou het ongeveer de regio Antwerpen kunnen zijn en voor Nederland de Randstad. Maar dat zijn al behoorlijk ruime begrippen: is Amsterdam “het centrum”? Den Haag? Haarlem? Bovendien gaat het voorbij aan het feit dat er bijvoorbeeld in Nederland ook regionale verschillen zijn in wat de standaard is. In het zuiden zegt men een zachte g en in het noorden een harde, en niemand zal willen beweren dat Nederlands met een zachte g geen standaardtaal is.

De discussie wordt vooral, en soms op het scherpst van de snede, gevoerd in het Duitse taalgebied. Vijf landen hebben het Duits een officiële status gegeven: Duitsland, Oostenrijk, Zwitersland, België en Luxemburg. Vooral in Oostenrijk, dat geen enkele andere officiële taal heeft, is er onduidelijkheid over het pluricentrisme. Wat zijn dan precies de centra? Bovendien heeft het Duits in Duitsland ook een weinig duidelijk geografisch “centrum” van de taal: het noorden spreekt al anders dan het zuiden. Om deze redenen heeft de Duitse taalkundige Peter Auer voorgesteld om te spreken van een multistandaardtaal.

Nu lost ook die terminologische ingreep het probleem niet meteen op, want wat is een taal met meerdere standaarden? Er bestaan bijvoorbeeld ook twee officiële Noorse standaardtalen, het Nynorsk en het Bokmål, allebei tot op zekere hoogte supraregionaal (al is het Nynorsk vooral gebaseerd op westerse dialecten en het Bokmål op de omgeving van Oslo en op het Deens). Toch spreekt men hier doorgaans van twee verschillende (standaard)talen. Om het nog ingewikkelder te maken, spreken Noren over het algemeen in het dagelijks leven nog steeds dialect en is de keuze voor een van de standaards in ieder geval deels ideologisch.

Laaglands

Nóg een complicatie, in het geval van het Nederlands (en het Duits) is de naam van de taal. Nederlands suggereert natuurlijk een verband met het land Nederland, en dat in dat land feitelijk het primaat ligt van de taal: Nederlands is de taal van Nederland. Dat maakt Nederlands-Nederlands ook tot zo’n eigenaardige vorm, waar het tweede Nederlandsgeacht wordt een neutrale aanduiding te zijn van de taal en het eerste de taal op een geografische manier af te bakenen. Mij lijkt dat je nooit van de suggestie afkomt dat het échte centrum altijd in Nederland ligt en dat de échte standaard de Nederlandse is, waarvan eventueel andere kunnen worden afgeleid. Voor iemand die naar terminologische gelijkwaardigheid streeft, is dat kortom een ramp. Een term als Laaglands (Nederlands-Laaglands, Belgisch-Laaglands) zou daar enig soelaas bieden – al kun je Suriname natuurlijk niet tot de Lage Landen rekenen.

Maar hoe dan ook wordt er bij mijn weten door niemand naar een dergelijke term gezocht. Wat men politiek ook allemaal wil, af van de weinig pluricentrische termen Nederlands en Duits wil men niet.

Programma

Ondanks al die problemen en onduidelijkheden is het pluricentrisme inmiddels al zeker sinds het begin van deze eeuw het officiële beleid van de Nederlandse Taalunie. Ik heb geen document kunnen vinden waarin de organisatie, ooit opgericht om de eenheid te benadrukken, deze politiek expliciet maakt, maar zeker twintig jaar geleden zijn er al documenten uitgegeven waarin pluricentrisme met zoveel woorden wordt benoemd en tegenwoordig staat het in vrijwel alles wat de Taalunie publiceert – niet als een politieke abstractie of als een streven, maar als een onomstotelijk gegeven, iets wat rechtstreeks uit de werkelijkheid zou zijn af te lezen. De Taalunie is feitelijk een federatie van samenwerkende talen. (De naam is officieel Nederlandse Taalunie, maar in de meeste communicatie laat de Taalunie het “Nederlandse” de laatste jaren weg.)

Als een politiek-ambtelijke organisatie, wat de Nederlandse Taalunie in wezen is, een dergelijke boodschap uitzendt, is dat een teken dat er geen serieuze politieke discussie meer is over het desbetreffende punt. Allerlei andere organisaties – de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN) bijvoorbeeld – scharen zich ook achter deze manier van kijken. In het geval van de IVN zijn daar overigens ook interessante eigen politieke belangen mee gemoeid: het is vooral een vereniging van universitair docenten buiten het taalgebied – en in de universitaire taalpolitiek is het zo ingericht dat een opleiding altijd genoemd is naar een “taal”, je leidt studenten op in zo’n “taal”. Dan is het handig als je het allemaal een beetje kunt afbakenen zonder tegelijkertijd te veel uit te sluiten. De taal van Antwerpen en die van Amsterdam horen allebei op het programma te staan en toch moet er verschil gemaakt worden.

Interne taal

Toch is er in het specifieke geval van de Taalunie misschien nog wel een dieper probleem dan de taalverschillen tussen de samenwerkende landen – een kloof die dieper gaat dan de toch wat kleine verschillen die er tot nu toe zijn gedetermineerd tussen de verschillende standaardtalen. Dat betreft het feit dat er in de verschillende landen verschillende taalculturen zijn, dat er heel verschillend over taal wordt nagedacht.

Laten we beginnen bij Vlaanderen. Het is niet overdreven om te stellen dat het idee van een Nederlandse Taalunie van oorsprong Vlaams was, het resultaat van ruim honderdvijftig jaar streven naar een betere status voor de taal die in België gesproken werd en die geen Frans was. Maar wat dan wel?

Het verhaal is bekend: al in de negentiende eeuw dolf langzamerhand het idee van rigide particularisme – in Vlaanderen sprak men niet het Nederlands van Nederland, maar een eigen taal, het Vlaams – het onderspit, en won het idee van eenheid met de noorderlingen steeds meer terrein. Vooral na de Tweede Wereldoorlog kreeg dat idee steeds meer vorm, bijvoorbeeld in de zogenoemde ABN-kringen die inzetten op “mooi” Nederlands waarvan men aannam dat het in Nederland gesproken werd. De oprichting van de Taalunie kun je zien als een culminatie van dat idee, in de vroege jaren 1980, toen het werk van de ABN-kringen op een einde liep.

De gedachte dat er eenheid zou moeten zijn heeft in Nederland al die tijd veel minder gespeeld. Ik geloof niet dat er in het noorden veel mensen heel ongelukkig zouden zijn geweest als er op zeker moment in het zuiden besloten zou zijn dat men daar géén Nederlands sprak, maar bijvoorbeeld Vlaams. Het maakt veel Nederlanders in wezen niet uit of niet-Nederlanders ook Nederlands spreken, het Nederlands blijft de interne taal van hun eigen land.

In de mix van de Taalunie zit dan ook nog Suriname. Als “geassocieerd lid” dat weinig middelen inbrengt, heeft het minder te vertellen en het beleid lijkt dan ook nauwelijks afgestemd op hun soort ideeën over taal, over het Nederlands. Toch zijn die ideeën heel anders: Suriname is nog veel meer dan Nederland en Vlaanderen een inherent meertalige gemeenschap, waar heel veel talen gesproken worden. Enerzijds is het Nederlands slechts de moedertaal van een kleine minderheid, anderzijds heeft het de rol van een officiële taal en soms van een lingua franca. Veel meer dan in Nederland of Vlaanderen is het Nederlands in Suriname een instrument – en een waarbij je rationeel kunt discussiëren over de vraag of het niet zinniger zou zijn dat instrument op zeker moment te vervangen door het Spaans of het Engels. Bovendien is het Nederlands natuurlijk de taal van een voormalige kolonisator – wat echt iets anders is dan een hoog cultuurproduct of een alledaags gebruiksvoorwerp. Tot slot is Suriname ook veel armer dan Nederland of Vlaanderen, en hebben veel mensen wel andere zaken om zich zorgen over te maken dan taal.

Vercingetorix

Dat verschil in politieke motivatie speelt tot vandaag een belangrijke rol, bijvoorbeeld in het functioneren van de Taalunie: wie naar een vergadering gaat van de Interparlementaire Commissie (IPC), het orgaan waarin Nederlandse en Vlaamse parlementariërs geacht worden samen het beleid kritisch te volgen, vindt er altijd wel een paar actieve en goed ingelichte Vlaamse parlementariërs, terwijl hij blij moet zijn als er één (1) Nederlands Kamerlid bij zit dat in de trein onderweg nog snel even de stukken heeft doorgenomen. De laatste jaren zijn er ook een aantal grote debatten in het Vlaams Parlement geweest over de Taalunie – iets wat eigenlijk niet zou moeten (want de parlementaire controle dient in de IPC plaats te vinden), maar ook iets waartoe geen enkele Nederlandse Kamerfractie zich zou laten verleiden. De taalpolitieke ambitie in Vlaanderen is soms te groot voor de Taalunie, terwijl ze in Nederland vrijwel afwezig is.

Het Vlaamse idee over wat taal precies is, is door en door Frans.

Dat gevoel voor politiek, dat idee dat taal een voorwerp moet zijn van strijd, wordt vaak toegeschreven aan het feit dat Vlamingen zo lang voor hun taal hebben gestreden, terwijl ze voor Nederlanders al sinds de Gouden Eeuw een vanzelfsprekendheid is. Daar wil ik niets aan afdoen, maar ik denk dat er op de achtergrond nog iets meespeelt. Het Vlaamse idee over wat taal precies is, is door en door Frans.

Ook in Frankrijk is net als in Vlaanderen en anders dan in Nederland de taal een politiek object, hoewel de positie van het Frans natuurlijk bij wijze van spreken sinds Vercingetorix nooit ter discussie heeft gestaan. Sterker nog, eeuwenlang heeft de Franstalige wereld een enorme invloed gehad op andere talen – ook in Nederland. Alleen hebben de Nederlanders de daarbij horende cultuur nooit helemaal overgenomen, zoals de Vlamingen: het idee dat taal een vorm is van cultuur, en niet een vorm van natuur – iets wat je kunt maken en iets waarnaar je kunt streven en niet iets wat je van nature hebt.

Frustratie

Het overheersende idee over het Nederlands in Nederland is: dit is mijn taal. Zoals ik spreek, dat is Nederlands. Misschien maak ik fouten, toegegeven, en in andere delen van Nederland spreekt men misschien anders, maar uiteindelijk is mijn manier van spreken toch het Nederlands.

Het overheersende idee over het Nederlands in Nederland is: zoals ik spreek, dat is Nederlands

Deze houding, zo anders dan de Vlaamse, die het Nederlands overwegend buiten zichzelf plaatst – in de platonische hemel misschien, als iets om naar te reiken maar nooit te bereiken –, verklaart waarom Nederlanders zelden andere Nederlanders complimenteren over hun mooie Nederlands. Vrijwel niemand streeft om te beginnen naar mooi Nederlands, het hele idee van “mooi Nederlands” valt buiten de gangbare taalideologie.

Het verklaart ook, in ieder geval deels, de Nederlandse neiging om Vlamingen niet te verstaan. Vrijwel al mijn Vlaamse vrienden, waarvan sommigen de hoogste toppen bereiken in het streven naar de standaardtaal, kennen de ervaring dat ze in een Nederlandse winkel ineens in het Engels worden toegesproken: ze hebben een vreemd, een ander accent.

Het hele idee van ‘mooi Nederlands’ valt in Nederland buiten de gangbare taalideologie.

Omgekeerd verklaart het de frustratie die Vlamingen vaak voelen en soms uiten over de Nederlanders – degenen van wie decennialang is verteld dat zij de norm waren, maar die zich van diezelfde norm zo weinig aantrekken.

Logisch

Deze manieren van naar taal kijken samenbrengen is een bijna onmogelijke taak. Als je taal als een cultuurproduct ziet, stel je heel andere, en soms tegengestelde, eisen dan wanneer je taal vooral neemt als een gebruiksvoorwerp. Bovendien zie je ook de manier waarop moet worden omgegaan met pluricentrisme of andere variatie binnen de norm op een andere manier. Een Nederlander ziet het pluricentrisme vooral als een bevestiging van de verschillen en de Taalunie – voor zover hij al enige belangstelling voor een en ander kan opbrengen – als een manier om subsidies te verdelen. Een Vlaming ziet er een pijnlijke schending in van een ideaal of een poging om dat ideaal zo goed mogelijk te redden.

De Nederlander ziet het pluricentrisme als een bevestiging van de verschillen, een Vlaming ziet er een pijnlijke schending in van een ideaal

Het is niet erg dat het Nederlands een illusie is. Ons leven is noodzakelijk gebaseerd op illusies – hulpconstructies die de wereld gemakkelijker te begrijpen maken. Maar illusies kunnen ook weer verdwijnen. Als illusies eenmaal geïnstitutionaliseerd zijn, kan dat wat langer duren – maar niet eeuwig. Als ik het goed zie, komen er steeds meer barstjes in de Taalunie. Vlaamse parlementariërs discussiëren dus al steeds meer in hun eigen parlement over de taal, en niet alleen in de daartoe voorziene Interparlementaire Commissie. Bovendien nam het Nederlandse parlement eind 2022 een motie aan om een miljoen euro per jaar te betalen aan buitenlandse opleidingen Nederlandse taal en cultuur – buiten de Taalunie om. De Taalunie bestaat inmiddels drieënveertig jaar. Ik vraag me af of ze de honderd zal halen.

Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Onze excuses
We richten momenteel onze webshop opnieuw in.
Voorlopig kan u alleen bestellingen plaatsen door een mail te sturen naar info@onserfdeel.be.

Dank voor uw begrip.
Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.