Groningers? Stug! Limburgers? Sloom! West-Vlamingen? Onverstaanbaar! We houden van dialecten, maar niet altijd van hun sprekers.
Uit peilingen in Nederland en Vlaanderen blijkt dat de meeste Nederlandstaligen dialecten en streektalen (1) een verrijking vinden en dat ze het jammer zouden vinden als die zouden verdwijnen. De dialecten en streektalen zijn dus behoorlijk geliefd. Maar tegelijk wordt wie ze spreekt niet altijd even positief bekeken. Vraagt een vierjarige op de trein zijn ouders om een boterham in dialect (meug kik nog e stuutjen en?), dan vinden velen dat een beetje triest, want dat schaap zal het wellicht niet ver brengen in het leven. Hoe komt dat?
We koesteren dialecten als talen van ‘thuiskomen’. Tegelijk bekijken we dialectsprekers ook vaak scheef, alsof hun taal een gebrek aan intelligentie uitwasemt
In zijn boek Het Belgisch Labyrint omschrijft journalist en schrijver Geert van Istendael het Gents als “een vertederend ruwe taal”, die hem doet denken aan “een kolensjouwer die een kind wiegt”. Zijn houding ten opzichte van het Gentse dialect is ambigu, en daarmee staat hij niet alleen. Gemengde gevoelens vind je bij wel meer Nederlandstaligen als het over de lokale dialecten en streektalen gaat. Enerzijds koesteren velen die als talen van genegenheid, van “thuiskomen”, van pit en karakter, waarbij het Standaardnederlands als een kille zuurpruim verbleekt. Anderzijds worden dialect- of streektaalsprekers ook vaak scheef bekeken, alsof hun taal een gebrek aan tact, intelligentie of beschaafdheid uitwasemt. Trots en schaamte gaan bij sprekers ervan dan ook vaak hand in hand. Die wat schizofrene houding heeft veel te maken met de situaties waarin we doorgaans dialect, streektaal en Standaardnederlands spreken.
Da’s thuiskomen!
Wie dialect of streektaal spreekt, doet dat meestal om te communiceren in informele situaties, zoals gesprekken met vrienden en familie uit de regio. Je leert het als kind van je ouders, grootouders of vrienden, en je associeert het daarom bewust of onbewust met informaliteit, gezelligheid en genegenheid – als je het geluk hebt gehad in een warme omgeving op te groeien.

© PlukN
Je dialect of streektaal bindt je ook aan de plaats waar je bent grootgebracht. Ben je er bijvoorbeeld trots op in Groningen of Antwerpen te zijn opgegroeid, dan kun je dat niet enkel in de verf zetten met een Uut Grunn– of Antwaarpe-T-shirt, maar ook door Gronings of Antwerps te spreken. Identiteitsdrang is nu eenmaal een belangrijke motor bij taalkeuzes: hoewel eenheidskoek – de hele wereld Engels! – communicatief het efficiëntst is, onderscheidt de mens zich liever van anderen, ook talig. Met je taal kun je je profileren als jongere (Bruh!), als hoogopgeleide (een pyrrusoverwinning, me dunkt), maar ook als West-Vlaming of Limburger. Net daarom zijn we vaak trots op onze dialecten en streektalen; ze tonen immers onze wortels.
De regionale variatie in de dialecten is trouwens ook een bron van taalverwondering en plezier: één boodschap kun je in de verschillende dialecten en streektalen op zoveel manieren verwoorden dat een mens zich zijn hele leven lang kan laten verrassen door spitsvondige woorden, charmante uitdrukkingen of intrigerende klankverschijnselen die je nog niet eerder had gehoord. Ook dat maakt de dialecten geliefd.
Van lager allooi…
Dialect of streektaal spreken, dat doe je dan weer minder wanneer je in contact komt met mensen uit andere dialectregio’s of een breed publiek wil bereiken, bijvoorbeeld in de media of de politiek. Dan schakelen veel taalgebruikers over op een taalvariëteit die ook buiten de regio makkelijker begrepen wordt, zoals het Standaardnederlands (of iets wat daarbij in de buurt komt). En net die situaties zijn de laatste decennia in de levens van de meeste mensen veel couranter geworden. Door de algemene introductie van radio, tv en sociale media, van fiets, auto en trein en door de democratisering van het (hoger) onderwijs komen we veel makkelijker in contact met taalgebruikers uit andere dialectgebieden. Daardoor moet je je nu ook buiten de dorpsgrenzen verstaanbaar kunnen maken.

© VRT
Reken daarbij dat het Standaardnederlands in de vorige eeuw ook gepromoot werd als de taal van beschaving, opwaartse sociale mobiliteit en verbinding – in Vlaanderen explicieter dan in Nederland – en je begrijpt hoe dialecten en streektalen imagoschade opliepen. Door de loftrompet te steken over het Standaardnederlands en de manier waarop die je in het leven vooruithelpt, ging het publiek dialect spontaan associëren met een gebrek aan opleiding en beschaving. Door die negatieve connotaties en veranderingen in de maatschappij laten steeds meer Vlamingen en Nederlanders hun dialecten en streektalen als thuistaal achterwege. Naarmate het dialect- en streektaalverlies vordert, worden de associaties van dialect of streektaal met een gebrek aan opleiding en oubolligheid steeds sterker.
Naarmate het dialectverlies vordert, worden de associaties van dialect met een gebrek aan opleiding en oubolligheid steeds sterker
Hoe negatief (of positief) dialect en streektaal gepercipieerd worden, hangt ook grotendeels af van de situatie waarin je het spreekt. Becommentarieer je de recentste weersontwikkelingen met je buurman of -vrouw in het lokale dialect, dan zal dat zelden op hoongelach onthaald worden. Maar staat er een cameraploeg van het journaal voor je deur na een lokale natuurramp en klinkt je dialect of streektaal sterk door in je media-optreden, dan word je wellicht in heel wat huiskamers het mikpunt van spot of ergernis. Vooral wanneer dialect of streektaal geassocieerd worden met “niet beter kunnen”, zijn de reacties dus snel minachtend. Die associaties zijn er door courante gebruikspatronen; ze hebben weinig te maken met de vormelijke kenmerken van het dialect zelf.
Mijn dialect, schoon dialect?
Dialecten en Standaardnederlands dichten we dus andere kwaliteiten toe. Maar: het ene dialect is het andere niet. Soms vinden Nederlandstaligen hun “eigen” dialect of streektaal net dat tikkeltje mooier of sympathieker dan de andere in het Nederlandse taalgebied. Dat is logisch: door je lokale dialect of streektaal ben je verbonden met je gemeenschap en de mensen die je lief zijn, en uit een soort lokaal patriottisme geniet dat dialect dan ook jouw voorkeur.
In Noorwegen is het gangbaar om in de media of in het onderwijs je eigen dialect te spreken. Daardoor zijn Noren vrij vertrouwd met elkaars dialecten
Gangbare stereotypen over jouw dialect kunnen echter ook schaamte opleveren. Met West-Vlaams en Limburgs wordt bijvoorbeeld dikwijls gelachen, onder andere omdat het onverstaanbare dialecten of streektalen zouden zijn. Die dialecten staan om historische redenen nu eenmaal verder af van het Algemeen Nederlands dan pakweg de Hollandse of Brabantse dialecten, en dat maakt het soms moeilijker voor een Hollander of Brabander om een West-Vlaming of een Limburger te begrijpen dan andersom. Vaak speelt echter ook een onwil om wat “anders” is te begrijpen, terwijl je met een beetje goede wil meestal ver komt.

© Daniels Joffe / Unsplash
In Noorwegen bijvoorbeeld is het gangbaar om op radio, tv of in het onderwijs je eigen dialect te spreken. Doordat velen dat doen en er ook niet op neergekeken wordt, zijn Noren vrij vertrouwd met elkaars dialecten, en zijn er weinig verstaanbaarheidsproblemen. Maar word je als dialectspreker telkens beschimpt als lijdend aan een spraakgebrek (de West-Vlamingen) of een traagheidsziekte (de Limburgers), dan ontwikkel je snel schaamte of ambivalente gevoelens over je moedertaal.
Dan blijft de vraag nog: waarom vinden we sommige dialecten – je eigen dialect niet meegerekend – mooier dan andere? Het Antwerps wordt bijvoorbeeld vaak “arrogant” genoemd, het Aalsters “marginaal”, het Amsterdams “bijdehand” of “vrijpostig”, en het West-Vlaams “boers”. Of neem dit citaat uit een stuk van Het Nieuwsblad over het televisieprogramma Château Planckaert, waarin een journalist het Nevelse dialect van oud-wielrenner Eddy Planckaert becommentarieert:
“Kempenaars klinken als louche autohandelaars. Sterker nog: als nietsnutten in trainingsbroeken die brommertjes pikken. Laat mij een West-Vlaming horen en ik zeg je: die spoot al eens hormonen in een koeienbil. Maar Meetjeslands, dat is een van de smakelijkste dialecten die er zijn. Zolang je het niet verstaat, of de confrontatie met de banaliteit uit de weg gaat in de ondertitels, zou je kunnen zweren dat het poëzie is.”
Zijn er typerende klanken of woorden die dialecten arrogant, marginaal, boers of juist poëtisch maken? Het antwoord is vrij eenvoudig: nee
Zijn er misschien typerende klanken, woorden of uitdrukkingen die dialecten arrogant, marginaal, boers of juist poëtisch maken? Het antwoord is vrij eenvoudig: nee. Een klankverschijnsel of woord kan wel sterk in het oog (of ja, oor) springen als het duidelijk van je eigen taalgebruik afwijkt – denk aan de neiging van de Aalstenaars en Ninovieters om sommige medeklinkers al “niezend” met een j-achtige toevoeging uit te spreken, bijvoorbeeld kiendj (kind), moesj (muts) en geldj (geld). Of je dat dan charmant, grappig of net arrogant vindt, staat los van het taalkenmerk zelf.
Wat je van een dialect vindt, hangt meer af van wat je van de sprekers van dat dialect vindt dan van de eigenschappen van het dialect zelf. Stel: de liefde van je leven is een zachtaardige, charmante dialectsprekende Aalstenaar. De kans is groot dat je het Aalsterse dialect dan na verloop van tijd met gezelligheid associeert. Maar ken je hetzelfde dialect alleen van carnaval en televisiebeelden waarop de voil jeanetten zich laveloos drinken, dan zul je hun dialect misschien eerder “marginaal” vinden.

© Wikimedia Commons
Trouwens: de “Ajuinen” zelf maken nog een onderscheid tussen verschillende soorten Aalsters dialect. Zeg je als Aalstenaar bijvoorbeeld grien in plaats van groen, dan woon je wellicht in een van de arbeiderswijken van Aalst, aan de “verkeerde kant van de Dender”, en dan vinden velen je ruw en onbeschaafd klinken. Maar als een Brit of Amerikaan green zegt, met exact dezelfde ie-klank, dan kraait daar geen haan naar. Iets vergelijkbaars gebeurt wanneer Groningers, Twentenaars of West-Vlamingen de doffe e laten vallen in woorden als werken en zitten (werkn! zitn!): dat wordt veel “lomper” gevonden dan wanneer Duitsers exact hetzelfde doet (verkn! zitsn!). Die voorbeelden tonen mooi hoe attitudes tegenover dialecten of dialectvormen vooral attitudes zijn tegenover de sprekers ervan.

Dit stuk is een herwerkte, verkorte versie van hoofdstuk 28 uit de Atlas van het Dialect in Vlaanderen, geschreven door Johan De Caluwe, Veronique De Tier, Anne-Sophie Ghyselen en Roxane Vandenberghe, en verschenen bij Lannoo in 2021.
Noot
-
In Nederland wordt een onderscheid gemaakt tussen dialecten en streektalen. Sommige regionale taalvariëteiten, zoals het Fries, Nedersaksisch en het Limburgs, zijn er officieel erkend als streektaal onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. Die worden als aparte talen beschouwd, niet als dialecten van het Nederlands. Andere variëteiten, zoals het Zeeuws of het Brabants, zijn niet erkend als streektaal, en worden als dialect van het Nederlands beschouwd. België heeft het Europees Handvest nooit ondertekend, waardoor geen enkel dialect er officieel erkend is als streektaal en op die manier bijzondere bescherming geniet. In dit artikel ga ik op die discussie niet in, en hebben we het algemeen over ‘dialecten en streektalen’.
Voor meer informatie over terminologie rond dialecten, zie het artikel van Veronique De Tier. En Marc van Oostendorp schrijft in zijn artikel uitgebreid over het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden en de daarbinnen erkende talen.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.