Jante Wortel vertelt een verhaal waaruit je wil ontsnappen in ‘Ik, de ander’
Wanneer precies wordt de relatie die centraal staat in de tweede roman van Jante Wortel onmiskenbaar toxisch? En wanneer trekt het slachtoffer de stekker eruit? Wortel bouwt de spanning zorgvuldig op, maar duwt de lezer daardoor ook uit het verhaal.
“Hoeveel vrouwen hoor je niet zeggen: maar als ík in zo’n situatie terecht zou komen… Ook zij heeft het gezegd. Gedacht in elk geval.” We lezen de gedachten van de naamloze ik-verteller in Ik, de ander, de tweede roman van Jante Wortel (1996). De gedachte is typerend, niet alleen voor buitenstaanders, ook de slachtoffers die zélf in een toxische relatie belanden zouden van zichzelf zeggen dat ze nooit in een dergelijke situatie zouden komen. En dat is direct het interessante van deze verhalen: hoe kan het gebeuren, zo slinks, stapsgewijs en giftig, dat er uiteindelijk een verhouding ontstaat die veel wegheeft van een gevangenis? En welke mechanismen zorgen ervoor dat iemand blijft?
Met haar schets van een toxische relatie werkt Jante Wortel een relevant thema uit© Sophie Hemels
Ik, de ander begint bij het begin: de ontmoeting op de nieuwjaarsborrel. Plotseling valt een collega op, is er een “klik”, volgt er een lang gesprek en groeit dat lijntje. Na de flaptekst en de allereerste zin (“Hij zegt: ik kan alles van jou maken. Als ik wil zou ik je kunnen verpletteren, maar dat doe ik niet. Je weet waarom”) weet de lezer al naar welke donkere kant deze relatie zal bewegen. Daardoor komen de onweerswolken al aanzetten bij kleine opmerkingen en handelingen. Als er bijvoorbeeld dreiging schuilt in iets wat zou moeten doorgaan voor een aardig gebaar, is er wellicht iets mis: “Hij biedt haar een lift aan. Hij rijdt toch dezelfde kant op, zegt hij, en hij vindt het geen enkel probleem. Zou ze weigeren, dan zou hij zelfs beledigd zijn.” De wetenschap ontneemt de lezer de ruimte om subtiliteiten aan te voelen en zelf te duiden, tegelijkertijd maakt het dat de lezer als een agent zit te wachten op het moment waarop de overtreding aanwijsbaar wordt.
In dit grijze gebied wordt de relatie langzaam het moeras in getrokken en wil je de partner (enkel als “hij/hem” aangeduid) betrappen op zijn daderschap, waardoor je de roman snel leest – sowieso zorgen de korte hoofdstukken en de overwegend registrerende stijl ervoor dat je vlot doorbladert. Hier en daar neigt Wortel naar iets sentimentelers dat niet zou misstaan in een Candlelight-pocket: “Ze is zo gretig hem te doorgronden, maar ze is als een uitgedroogde vrouw die elke dag slechts een druppel water krijgt toegediend.”
Er zit een beklemmende spanning in het verhaal: wat is onschuldig en wat is bewust manipulatief spel? En wat als het te beoordelen subject soms een vlaagje zelfreflectie toont? Oordeel zelf: “Hij geeft toe dat hij ervan houdt om mensen een beetje uit te dagen. Om te kijken wat ze doen, zodat hij kan zien wie zich onderscheidt.”
Is het gepassioneerd, verstikkend, of zelfs bedreigend, wanneer hij dingen zegt als: “Als ik jou toelaat in mijn leven, kom je er niet zomaar uit. Ze lacht, zoals ze om alles wat hij op zo’n manier zegt een beetje moet lachen. Soms begrijpt ze niets van hem. Omdat ze niet, zoals ze bij sommige anderen wel kan, door hem heen kan prikken. Als ik je toelaat, dan laat ik je er ook niet meer uit, snap je dat? Zelfs niet als je dat wilt. Daar heb je dan niets meer over te zeggen.”
Een andere vraag die tijdens het lezen rijst, is wat er eerder met deze vrouw is gebeurd. Wat zorgt er precies voor dat ze denkt dat ze dit verdient? Dat ze zelfs denkt dat een toxische relatie nog altijd méér is dan haar zou moeten toekomen: “Ze snapt niet waarom hij haar gekozen heeft. (…) Waarom zij, die in wezen een duivel is?” Het wordt duidelijk dat sporen uit het verleden (haar jeugd, een eerdere relatie) hebben bijgedragen aan een laag zelfbeeld en daarmee een gevaarlijke ontvankelijkheid.
Als lezer denk je voortdurend met de verteller mee: waar trek je de grens?
Als lezer denk je voortdurend met de verteller mee: waar trek je de grens? Wanneer is het, als er niet een heel duidelijk, concreet moment is, tijd om de stekker eruit te trekken? Wanneer die grenzen lastig te trekken zijn, glijdt de verteller steeds verder af. Zo ziet haar geliefde ook een andere vrouw van wie hij zegt te houden. Dat wordt zo manipulatief gepresenteerd dat het niet eens als een harde overtreding voelt. Hij draait de zaken om: wat tussen hen in staat is haar bereidwilligheid om de derde partij te accepteren, het wordt haar probleem. En zij is inmiddels zo afhankelijk van hem (in aandacht, in afleiding) dat ze besluit: “Er hoeft niets veranderd te zijn. Dus verandert er niets.”
Ze begint te twijfelen aan zichzelf. Zijn gedrag wordt telkens dominanter, dreigender, grotesk zelfs. Hij beschuldigt haar van flirten met een andere man, een collega naast wie ze zat. Hij negeert haar een paar dagen als test of ze nog zou proberen contact te zoeken met hem, waarna ze denkt dat ze misschien toch iets verkeerds heeft gedaan met die collega. “Maar hij zegt ook dat hij wilde weten hoe serieus ze dit nam. Hoeveel ze voor hem betekent, dat hij ondanks het contact met die andere man nog steeds bereid is om haar een kans te geven. Dat heeft hij laten zien. Hij heeft haar niet in de steek gelaten.” Het is een duidelijk geval van gaslighting waarna je als lezer naar de verteller in het boek wil roepen dat ze als de sodemieter weg moet – als je dat al niet veel eerder deed.
Het geweld verschuift van geestelijk naar fysiek, knijpen in haar hand of bovenbeen, een sigaret uit haar mond slaan, plots een stomp: “Het kwam volledig uit het niets, en ze schrok er zo van dat ze ineengedoken op het bed bleef liggen. Ik zei toch: néé. Dit is wat je dan krijgt, zei hij. Hij schreeuwde het bijna. Is dat wat je wilt? Dat ik je zo behandel?” Interessant wordt het wanneer het personage – die tegelijkertijd de bijzonder afstandelijke verteller van het verhaal is – zich onbetrouwbaar toont: “Ze vertelt voor het eerst, voorzichtig, een vriendin die ze al veel te lang niet gezien heeft over de situatie. […] In feite heeft ze er nog met helemaal niemand over gepraat, maar voert ze dit gesprek met zichzelf.” De roman krijgt hierdoor wat meer diepte: de bedrieglijke scène (is dit nu wel of niet gebeurd?) geeft de geestelijk uitputtende situatie accuraat weer.
Schrijnend is de helderheid waarmee de verteller alles doorvoelt: “Ze haat de mate waarin ze afhankelijk van hem geworden is, de mate waarin ze streeft naar zijn bevestiging. Alleen dan kan ze vooruit. Wanneer is ze iemand geworden die slechts kan bewegen in andermans schaduw?” Ze ziet de man voor het monster dat hij is: “Hij kijkt haar aan op een manier waaruit ze opmaakt dat hij zich amuseert. Hij geniet hiervan. Het hebben van de controle. Over haar. Over hoe hij zijn leven inricht”). En toch kan ze er niet aan ontsnappen. Ze is een hert in de koplampen.
Ik, de ander heeft zo’n zorgvuldig opgebouwde spanningsboog dat je als lezer over de oppervlakte van het verhaal dreigt te scheren, waarbij weinig ruimte is voor interpretatie, voor het aanvoelen van subtiliteit of het opmerken van taalvernuft. Het wordt dan lezen om te ontsnappen aan die spanning. Het is een gekke leeservaring om uit een roman geduwd te worden, om er juist niet lánger in te willen vertoeven.
Wortel werkt een relevant thema uit dat ook al opdook in Wat liefde kan doen van Lotte Kok (Lebowski, 2024). Het belang van dit soort verhalen is groot: signaleer, herken, begrijp en help. Daarin voorziet Wortels schets van een toxische relatie, van ontmoeting tot – goddank – beëindiging. Het opbouwen van spanning is een vak apart, dat ook. Tegelijkertijd hoop je dat zo’n verhaal in de vorm van een roman iets spannenders oplevert dan de thrillerervaring van een Netflixserie die je er op één avond doorjaagt.
Jante Wortel, Ik, de ander, Das Mag, Amsterdam, 2025, 184 p.







Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.