Intelligentie is ook niet alles in ‘Hoe slim is het om slim te zijn?’ van Philibert Schogt
Met zijn ‘brieven van het slimste jongetje van de klas aan het slimste dier op aarde’, wil Philibert Schogt de mensheid een dienst bewijzen. Maar zijn essays lijden aan een gebrek aan diepgang en storende borstklopperij.
Hoe slim is het om slim te zijn? is na vijf romans het eerste non-fictiewerk van Philibert Schogt (1960), een schrijver die is geboren in Amsterdam en zijn jeugd doorbracht in de Verenigde Staten en later in Canada. In 1998 debuteerde hij met De wilde getallen, een roman over een degelijke maar niet briljante wiskundige die onverhoopt een belangrijk mathematisch probleem oplost, en daarna beschuldigd wordt van plagiaat.
Schogt studeerde filosofie in Amsterdam, maar had als kind al een sterke belangstelling voor wiskunde. Dat is niet zo verwonderlijk, filosofie en wiskunde kennen immers meerdere overlappingen. Beide disciplines onderzoeken van oudsher vragen over waarheid, over bewijzen en argumentatie. Thales van Milete, volgens de traditie de eerste westerse filosoof, was ook de eerste wiskundige. Vanzelfsprekend gebruikte men al veel eerder wiskundige inzichten, zoals in India, Mesopotamië en Egypte, om boekhoudkundige en andere praktische redenen. Maar Thales beoefende de wiskunde om intrinsieke redenen en zocht bewijzen voor eenvoudige wiskundige beweringen. Dat riep vragen op over de aard en overtuigingskracht van die bewijzen, wat spontaan tot weer andere problemen leidde: geeft de wiskunde ons universele, absolute waarheden, alsof we inzicht krijgen in het brein van God? Het verbaast niet dat wiskundigen vaak ook door theologie zijn gefascineerd, en evenmin dat meerdere grote filosofen ook uitblonken in wiskunde. Om er maar een paar te noemen: René Descartes, Gottfried Wilhelm Leibniz, Gottlob Frege, Bertrand Russell en Kurt Gödel.

© Joke Schut
Philibert Schogt is met dit alles goed vertrouwd. Ik waardeer zijn poging om in De wilde getallen zijn belangstelling voor filosofische en wiskundige abstractie literair te verwoorden. Die roman trok de aandacht van niemand minder dan schrijver David Foster Wallace, die in een invloedrijk essay, gepubliceerd in Science in 2000, de Engelstalige versie van Schogts debuut besprak. Helaas was hij niet erg lovend. Het schrok Schogt niet af om te blijven schrijven en publiceren. Daalder (2002) is een roman over de problemen die een Nederlandse immigrant in Canada ervaart. De vrouw van de filosoof (2005) gaat over een echtgenote die zich wegcijfert voor haar vriend, een ambitieuze filosoof die haar als dank verlaat en in een boek de grond inboort. In Beste reiziger (2009) stelt Schogt de toeristische industrie in vraag en in Einde verhaal/End of Story (2015) reflecteert hij over de gespleten ervaring om in verschillende landen en talen te leven.
De reacties op Schogts werk zijn eerder gemengd. Sommige lezers en recensenten zijn opgetogen, anderen zijn minder enthousiast. Over Hoe slim is het om slim te zijn, een bundeling van zeven essays, had ik hoge verwachtingen. Psychologen en filosofen zijn al lang geïntrigeerd door de paradoxale vaststelling dat onze soort onmiskenbaar intelligent is, maar tegelijkertijd de ene stommiteit na de andere begaat. We bedenken de stoommachine en starten de klimaatopwarming. We vinden de auto uit en laten die vervolgens miljoenen dodelijke slachtoffers veroorzaken. We ontrafelen de geheimen van de bouwstenen van het heelal en gebruiken die kennis om atoomwapens te maken.
Hoe kunnen we de vreemde mengeling van intelligentie en irrationalisme bij de mens verklaren? Het is niet noodzakelijk een voordeel om zo slim te zijn als hij wanneer je schrijver bent, meent Schogt
Hoe kunnen we die vreemde mengeling van intelligentie en irrationalisme verklaren? Wetenschappers bedachten ondertussen meerdere verklaringen. Misschien zijn we zo vatbaar voor dwaasheden en misvattingen omdat het sociaal in ons voordeel is? We zijn tenslotte groepsdieren. Aansluiten bij de meningen van de meerderheid is doorgaans de veiligste optie, ook als die meningen kant noch wal raken. Sterker nog, instemmen met absurditeiten illustreert net hoe loyaal je bent. En wie weet zijn we zo’n bijgelovige soort omdat ook daar voordelen aan verbonden zijn? Een amulet op zich brengt geen geluk, maar het geloof erin versterkt mijn zelfvertrouwen, wat zodoende toch een positief effect uitoefent. Ik ging ervan uit dat Schogt dit soort kwesties zou bespreken. Het is belangrijk om hierin meer inzicht te verwerven. We kunnen complottheorieën en ander nepnieuws maar ten gronde bestrijden als we het begrijpen. Jammer genoeg gaat het boek daar nauwelijks op in, al raakt Schogt dat thema hier en daar wel aan. Het verbindende thema van de essays lijkt dit te zijn: slim zijn maakt lang niet steeds gelukkig, en een teveel aan slimheid keert zich tegen ons.
Het eerste essay houdt het midden tussen een klaagzang en zelfbewieroking. Schogt beschrijft de moeilijkheden die hij in zijn jeugd ondervond omdat hij “een uitzonderlijk slim kind” was. Je zou denken dat zoiets een voordeel is, maar Schogt had, intelligent als hij was, snel door dat “het slimste jongetje van de klas zijn” je niet noodzakelijk gelukkig maakt. Hij bedacht strategieën om met zijn slimheid zijn klasgenoten “niet onnodig voor het hoofd te stoten”. Als hij het antwoord op een vraag van de leerkracht wist, stak hij zijn hand niet op. Zijn rapport “met mijn trits A-plussen” liet hij aan zijn medeleerlingen niet zien. Hij sloeg een klas over, “en zat zich nog altijd stierlijk te vervelen”. Zijn ouders schreven hem daarom in op “een speciale school voor slimme kinderen”. Maar ook daar “kreeg hij last van het behalen van hoge cijfers”. Wat verder noemt hij die cijfers “indrukwekkend”. Zijn studie wijsbegeerte bevestigde die opinie over zichzelf, maar gelukkig deed hij als bijvak wiskunde, wat hem deed beseffen “minder geniaal te zijn” dan hij dacht. Dat gaf “een knauw aan zijn ego”. Daarop keerde hij voltijds terug naar de wijsbegeerte en begon hij verhalen te schrijven. Hij betwijfelt evenwel of hij zich “als voormalig slimste jongetje van de klas voldoende heeft kunnen uitleven in het schrijven van fictie”. Het is niet noodzakelijk een voordeel om zo slim te zijn als Schogt wanneer je schrijver bent, meent hij. Je ziet immers “meer zijpaden en dwarsverbanden” door je slimheid, wat verlammend werkt.
Let wel, de lezer moet niet denken dat Schogt dankzij zijn “uitzonderlijke intelligentie”, zo staat het er echt, “zich geen raad weet met de weelde (…) van zijn gedachtelandschap”. Uiteindelijk wil Schogt “het geworstel met zijn eigen intelligentie model laten staan voor de mensheid in het algemeen”. Daarom die essays, het zijn “brieven van het slimste jongetje van de klas aan het slimste dier op aarde”.
Het spijt me oprecht, maar dat eerste essay was een flinke afknapper. Dat slim zijn mogelijk afgunst opwekt, verdient eventueel een paragraaf, geen vijfentwintig pagina’s. Ook de andere essays konden me niet echt bekoren. Het is niet dat Schogt geen interessante thema’s aanreikt. Dat doet hij wel degelijk. Zo beschrijft hij in het tweede essay hoe hij, ongelovig opgevoed, geboeid raakte door mystiek en spiritualisme. Hij experimenteerde met drugs en ging anders nadenken over wetenschap en technologie. De “doors of perception” gingen open, schrijft hij, maar wat zich vervolgens openbaarde, komen we niet te weten.
In het derde essay bespreekt hij hoe we snobisme gebruiken om ons tegen anderen af te zetten. Opnieuw een boeiend thema, waarover heel wat sociologisch onderzoek bestaat, maar Schogt houdt het op een fictieve beschrijving van pedante gesprekken op een biomarkt en hoe muziekliefhebbers en schrijvers elkaar de loef afsteken met hun eruditie en fijnproeverij. Voor het geval we het vergeten waren, herinnert hij ons eraan dat hij “het slimste jongetje van de klas was”.
Her en der in de bundel duiken merkwaardige meningen op, zoals in het essay ‘The Holocaust Experience’, dat de ervaring bevraagt een kind te zijn van Holocaust-overlevers. Wie naar beelden blijft kijken ondanks de waarschuwing dat die “schokkend” zijn, suggereert Schogt, is “in zekere zin medeplichtig”. Hij heeft het over “de wellust” van de boodschapper en “de wellust van de anticipatie” van de kijker. Op de duur moeten we nog geloven dat historici die genocides bestuderen stiekem daders willen zijn. Niettemin stelt hij zinnige vragen, onder meer waarom “het produceren en consumeren van slecht nieuws tot zo’n gigantische markt is uitgegroeid”. Maar ook hier laat hij het onderwerp liggen dat er echt toe doet, terwijl psychologen en communicatiewetenschappers er momenteel volop over debatteren.
We maakten de wereld ‘te ingewikkeld’ door onze slimheid, ‘en nu komt onze domheid daartegen in opstand’, schrijft Schogt
Ik vrees dat de andere essays grotendeels in hetzelfde bedje ziek zijn. Hij laat zich vaak denigrerend over mensen uit en klopt zichzelf herhaaldelijk op de borst. Dit zijn evenwel niet de echte euvels van de bundel. Erger is het gebrek aan diepgang, wat geregeld zinnen en paragrafen oplevert die de bocht véél te kort nemen. Zo luidt het in het essay ‘Donkere materie’, waarin Schogt de spanning tussen kennis en wijsheid centraal stelt, dat “de katholieke kerk Galilei opsloot omdat hij hun heilige boek dreigde te ontkrachten met zijn theorie dat de aarde om de zon draaide en niet andersom”. Die weergave is uitermate karikaturaal, de controverse rond Galilei verdient veel meer nuance.

Het belangrijkste probleem in de essays, is het valse onderscheid dat Schogt maakt tussen onze “slimheid” enerzijds en onze “domheid” anderzijds. We maakten, schrijft hij in het essay ‘Smoothie’, de wereld “te ingewikkeld” door onze slimheid, “en nu komt onze domheid daartegen in opstand”. Die domheid, aldus Schogt, wordt vertegenwoordigd door grote groepen mensen die voor nepnieuws vallen. In werkelijkheid is iedereen kwetsbaar voor nepnieuws, misvattingen en irrationalisme, ongeacht hoe intelligent je bent. Zonde dat dit onbesproken blijft.
Philibert Schogt, Hoe slim is het om slim te zijn?, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2025, 144 p.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.