In ‘Het koor van de 300 moordenaressen’ zingt Willem du Gardijn een lied van vergeving in een tijd van verruwing
In zijn vierde roman onderzoekt Willem du Gardijn in hoeverre een vriendschap bestand is tegen de machtsspelletjes van een onderdrukkend regime. Net als in eerder werk schuwt hij het experiment niet.
In het centrum van Berlijn, ter hoogte van het monument voor de Muur aan de Bernauer Straße, bevindt zich een onderaardse vluchttunnel die toegankelijk is voor publiek. Wie bereid is om acht meter onder de grond af te dalen, kan zelf ervaren welke halsbrekende toeren Oost-Duitsers uithaalden om naar het westelijke deel van de stad te ontsnappen.
Tijdens de Duitse deling werden zeker zeventig van dit soort tunnels gegraven, maar slechts een klein deel van de vluchtelingen bereikte via een dergelijke doorgang daadwerkelijk de vrijheid, de rest werd gesnapt of verraden, een enkeling door de grenspolitie om het leven gebracht.

© Dirk Ingo Franke / Wikicommons
Zo’n riskante Tunnelflucht staat centraal in Het koor van de 300 moordenaressen, de nieuwe roman van Willem du Gardijn (1964). De tunnel die in de kelder onder de slagerij in hun straat zal uitkomen, moet de vriendinnen Lena en Maksa, samen met hun mannen en kinderen, naar een nieuw leven in de Bondsrepubliek leiden. Maar als ze zich in het holst van een koude nacht voor de overtocht opmaken, blijkt het plan van binnenuit verraden en loopt alles gruwelijk uit de hand.
Lena en Maksa kennen elkaar sinds hun kindertijd en worden regelmatig aangezien voor zussen. Ze wonen naast elkaar in “de brede straat” en nemen samen dagelijks de gammele tram naar de Fleisch Union, de vleesverwerkingsfabriek waar ze beiden op de afdeling Verwaltung & Fakturation werken. Lena’s zoon Rainer kan goed zwemmen, Maksa’s dochter Rosie danst op hoog niveau en de twee zijn een paar. De levens van de vriendinnen zijn kortom op allerlei niveaus met elkaar verweven, “we zouden dezelfde personen kunnen zijn”.

In zijn vierde roman onderzoekt Du Gardijn in hoeverre een vriendschap bestand is tegen de machtsspelletjes van het reëel bestaande socialisme. Wie kan je vertrouwen op een plek waar je maar beter muziek opzet als je vrijuit wilt kunnen praten? Terwijl Lena zich, gesteund door Maksa’s man Markus, weert tegen de druk van hogerhand en al haar hoop vestigt op het konijn, het codewoord voor de tunnel, laat Maksa zich voor het karretje spannen van de man “met meerdere functies”, een invloedrijke figuur, zowel bij de Fleisch Union als binnen de partij.
Dat Du Gardijn gefascineerd is door de DDR bleek onder meer uit zijn verhalenbundels Negen raven (2011) en Het grote vakantiepark (2018). In Het koor van de 300 moordenaressen schetst hij de socialistische heilstaat als een grimmig oord waar het altijd winter is, alsof het politbureau ook de zon wist te onderdrukken. “Inwoners worden gescheiden van elkaar door een misdaad, inwoners worden samengebracht door liefde hoewel die op de meeste plaatsen ver te zoeken is, dominerend is de bruinkool, dominerend is eenzame leegte, dominerend is menselijke verlatenheid, hoe eenzaam is de stad in de nacht, dat oude conglomeraat van mensenhanden?”
In ‘Het koor van de 300 moordenaressen’ schetst Du Gardijn de socialistische heilstaat als een grimmig oord waar het altijd winter is, alsof het politbureau ook de zon wist te onderdrukken
Du Gardijn benadrukt het verstikkende karakter van de dictatuur in lange zinnen die de personages voortdrijven en ook de lezer soms naar adem doen happen. Dit verhaal is een maalstroom, “verdenking is overal, op elk station, verdenking in elk persoonlijk leven, ook dat van ons” en daarin kun je soms kopje-onder gaan, zeker als je niet bovengemiddeld geïnteresseerd bent in de Duitse geschiedenis.
Dat neemt niet weg dat je telkens bij de kladden gegrepen wordt door krachtige vaststellingen zoals “vluchten lijkt op het vergaan van de wereld”, en dat er ook ruimte is voor subtiele humor, bijvoorbeeld in de scène waarin Lena haar latere man Frans ontmoet. (Opvallend genoeg kiest Du Gardijn voor de Nederlandse in plaats van de Duitse schrijfwijze van deze naam, Franz.) Ze zijn dan zestien jaar oud en op werkweek in Brandenburg. Frans duwt Lena van een hekje, moet daarvoor een nacht in een cel doorbrengen, maar zij speurt vervolgens naar hekjes om door hem vanaf geduwd te worden.
Uiteindelijk komen Lena en Maksa, nadat hun vriendschap (en leven) ernstig verstoord is, los van elkaar in de vrouwengevangenis Hohenbrunnen terecht. Hier zitten driehonderd vrouwen opgesloten, de meesten hebben een man vermoord, dikwijls hun eigen zuipende, gewelddadige echtgenoot of een andere vent die hen, al dan niet gesteund door de staat, probeerde te overheersen.

© Oxensepp / Wikicommons
Hohenbrunnen is geen gewone gevangenis en dat komt door “het vrouwtje”, zo genoemd vanwege haar geringe lengte. Ze heeft een kaal hoofd, een vlekkerig gezicht, kromme handen én een magische uitwerking op de moordenaressen. “Waar het vrouwtje vandaan komt weet niemand, waarom zij zoveel gezag heeft is niet duidelijk, het enige wat men kan zeggen is dat ze geen ego heeft.”
Het vrouwtje heeft daarentegen een dirigeerstokje en daarmee brengt ze de vrouwen in de grote hal van de gevangenis tot zingen. Dit is geen gezellig tijdverdrijf, maar een vorm van therapie, van genezing, een manier om de vrouwen te verzoenen met hun levensloop. Zingend moeten ze woede en verontwaardiging achter zich laten, zingend kunnen ze zichzelf en de ander geen verwijten maken en dus kan hun gemeenschappelijke zang het begin zijn “van een verandering, van een toenadering”.
Als de buitenwereld wreed is, kan een gevangenis ‘een plaats van inkeer’ zijn
Net als in zijn vorige romans Bevrijding (2016) en Het einde van het lied (2021) bewijst Willem du Gardijn met dit boek eens te meer dat hij het experiment niet schuwt. Het is een mooie vondst om een koor van gevangenen als een bevrijdend collectief op te voeren tegenover de van bovenaf georkestreerde eenheid die voornamelijk gericht is op het smoren van individuele stemmen. Als de buitenwereld wreed is, kan een gevangenis “een plaats van inkeer” zijn.
Toch vraagt de rol van het mystieke vrouwtje enige welwillendheid van de lezer. Er is zoveel huiveringwekkends gebeurd in de levens van Lena en Maksa dat je je bijna niet kunt voorstellen dat daar tegenop te zingen valt.
In de herfst van 2024 was het vijfendertig jaar geleden dat de Muur viel. De sporen van de Duitse deling zijn nog veelvuldig aanwezig, niet alleen in Berlijn en niet alleen onder de grond. Het koor van de 300 moordenaressen wil een lied zingen van vergeving in een tijd van verruwing, “de wereld verdient zachte stemmen”, dat klopt, maar het is de duistere grondtoon van dit boek die na het lezen blijft doorklinken.
Willem du Gardijn, Het koor van de 300 moordenaressen, Koppernik, Amsterdam, 2025, 251 p.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.