Deel artikel

kunst recensie

Het concertgebouw als ‘conflictgebied’

13 november 2025 4 min. leestijd

Met Dissonanten in het Concertgebouw schreef Albert van der Schoot een alternatieve geschiedenis van de muziektempel aan het Amsterdamse Museumplein. De iconische locatie was ook het decor van sportwedstrijden, politieke bijeenkomsten en andere events. En als het wel louter om de muziek ging, was de harmonie soms ver te zoeken.

Bij een titel als Dissonanten in het Concertgebouw denken velen wellicht aan verstoorde concerten. Zoals in 1951, toen het Requiem van Verdi werd gedirigeerd door Paul van Kempen (omstreden vanwege zijn oorlogsverleden) of in 1969, toen de Notenkrakers en hun sympathisanten kabaal maakten tijdens een concert onder leiding van Bernard Haitink vanwege het volgens hen conservatieve programmabeleid. Die twee incidenten komen inderdaad naast vele andere aan bod in het nieuwe boek van musicoloog Albert van der Schoot (1949), maar de publicatie geeft veel meer dan wat de titel laat vermoeden.

Er is ook ruime aandacht voor concerten waarin de kunst niet vooropstond maar ze een onderdeel was van maatschappelijke actie, bijvoorbeeld een concert met protestliederen in het kader van de emancipatie van homoseksuelen en het gebruik van de grote zaal als kapsalon tijdens een concert in de coronacrisis. En ten slotte zijn er de vele activiteiten waarin de muziek geen rol speelde en het gebouw een podium was voor de meest uiteenlopende activiteiten: kerkelijke samenkomsten, politieke congressen (van de NSB tot de PvdA), herdenkingsbijeenkomsten, bokswedstrijden – voor gelovigen in “de hoge kunst” was jazzmuziek net zozeer een ontheiliging van de plaatselijke tempel als de sport.

Van der Schoot neemt die laatste categorie van activiteiten prettig ruim waardoor hij kan laten zien hoe het Concertgebouw altijd midden in de samenleving stond – of dat voor de leiding gewild of ongewild was is overigens ook een uitvoerig besproken kwestie. Zijn chronologische behandeling van al die incidenten wordt zo zelfs een kleine vaderlandse geschiedenis in de dop.

Van der Schoot heeft daarbij een voorkeur voor de moreel dubieuze rafelrandjes van de geschiedenis. In een eerder boek onderzocht hij of bij het huwelijk van Juliana en Bernhard in 1937 wel of niet het Horst Wessellied werd gespeeld (het antwoord is ja) en wie dat bepaalde (vermoedelijk koningin Wilhelmina). In dit boek is dat een concert uit 1939 met Gustav Mahlers Das Lied von der Erde waarbij een mevrouw naar het podium liep en tegen de dirigent Carl Schuricht uitriep: “Herr Schuricht, Deutschland über Alles.” Schoot is vrij zeker van de dader: een mevrouw uit Twente die vermoedelijk al op die avond enigszins de kluts kwijt was en daarna in een inrichting belandde.

Dat het boek zeer dik is uitgevallen is niet alleen omdat er met zo’n ruime definitie en geslaagde poging tot een alternatieve geschiedschrijving vele gevallen zijn om te bespreken, Van der Schoot behandelt ze ook zeer uitvoerig, vaak met behulp met lange, zeer interessante citaten plus veel tot nu toe onbekend materiaal uit archieven. We leren bovendien niet alleen veel over het gebouw, maar ook over de vele onderwerpen die in het gebouw aan bod kwamen, zoals oorlogen, de positie van kerken, politieke partijen en niet-klassieke muziek.

Bij het eerste concert na de bevrijding speelde de vraag of het Concertgebouworkest wel het Wilhelmus mocht spelen

Over de meeste onderwerpen was al het nodige bekend, maar de auteur voegt zeer veel nieuwe informatie toe. Daardoor blijken allerlei zaken veel genuanceerder te liggen dan gedacht, zoals Willem Mengelbergs opstelling tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij was niet alleen fout (trad op voor de Duitsers en reisde door bezet gebied), maar ook goed (hij zorgde ervoor dat diverse musici, ook Joden, de oorlog konden overleven op een beschermde plek).

Ook hadden muzikale controverses persoonlijke gevolgen, zoals blijkt uit de naoorlogse relatie tussen Rudolf Mengelberg (verre familie van Willem), die voor en tijdens de oorlog directeur was van het gebouw, en Eduard Reeser. Deze musicoloog was na de oorlog lid van de Ereraad die zich moest uitspreken over het gedrag van personen tijdens de oorlog, onder wie zijn vriend Rudolf Mengelberg. Bij het eerste concert na de bevrijding speelde de vraag of het Concertgebouworkest wel het Wilhelmus mocht spelen. Gezien de rol van het orkest tijdens de bezetting (ogenschijnlijk meelopen) had het Militair Gezag daar problemen mee. Maar toen het concert zou beginnen, zette de zaal spontaan het Wilhelmus in. Het orkest hoorde het aan en speelde niet mee.

Allerlei kwesties van na 1951 komen ook aan bod, maar veel minder omvangrijk. Die cesuur bij 1951 heeft een goede reden. De rel rond het eerder vermelde optreden van Paul van Kempen leidde er na enige tijd en veel gedoe achter de schermen (even stond zelfs het voortbestaan van het orkest op de tocht) toe dat het orkest en het gebouw formeel werden gescheiden. Veel conflicten in eerdere jaren hadden mede te maken met het feit dat het orkest in dienst was van het gebouw. In de jaren 1930 protesteerde het orkest bijvoorbeeld diverse malen tegen plannen van de leiding van het gebouw om naar Duitsland te gaan. Willem Mengelberg kon als gastdirigent ongehinderd naar en door Duitsland reizen en werd daar zeer warm onthaald. Voor 1900 al pleitte de componist Henri Viotta voor de zelfstandigheid van concert en gebouw, omdat dit voor beide beter zou zijn. Daarmee is niet gezegd dat de relatie tussen orkest en gebouw na 1951 rimpelloos was, maar ze kreeg wel een ander karakter.

De cesuur bij 1951 is begrijpelijk, maar ook jammer. Graag had ik gezien dat Van der Schoot de latere periode op dezelfde uitvoerige wijze had behandeld. Dat het boek dan waarschijnlijk een plank was geworden, zal Van der Schoot of anders wel zijn uitgever hebben tegengehouden.

Van der Schoot is een wetenschapper die zijn bronnen uitstekend kent en goed schrijft, die niet alleen de nuance maar ook het pikante van een kwestie niet schuwt en die alleen al vanwege die aanpak een breed publiek verdient. Een voorbeeld uit vele van wat die aanpak concreet betekent: rond 1920 werd in Nederland het algemeen kiesrecht ingevoerd, waarbij eerst de mannen en later ook de vrouwen dit recht kregen. Confessionele partijen waren aanvankelijk tegen dit recht voor vrouwen, zo kon men horen op een congres in het Concertgebouw, omdat ze bang waren dat de vrouwen op andere partijen zouden stemmen. Toen de vrouwen eenmaal mochten stemmen, deden ze dat massaal op de partijen die eerder nog tegen vrouwenkiesrecht waren.

Hopelijk duurt het niet te lang voordat iemand de periode vanaf 1951 op dezelfde wijze aanpakt.

Albert van der Schoot, Dissonanten in het Concertgebouw, Noordboek, Gorredijk, 2025, 560 p.

Emanuel-Overbeeke

Emanuel Overbeeke

muziekauteur

Geef een reactie

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [0000000000003b240000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)