Van martelaar tot alledaagse held: de erfenis van Herman Van den Reeck
Op 11 juli 1920 werd de jonge student Herman Van den Reeck tijdens een Guldensporenviering in Antwerpen door de politie neergeschoten. Hij overleed ’s anderendaags. Hij groeide uit tot een martelaar van de Vlaamse beweging. Maar wie kent hem vandaag nog?
In 1870 sprak de Franstalige Vlaamsgezinde historicus Léon Vanderkindere een wens uit. Met de afloop van de Frans-Pruisische oorlog nog vers in het geheugen schilderde de toekomstige rector van de Université Libre de Bruxelles (ULB) een nieuwe horizon voor de Vlaamse beweging: ‘Les Flamands auront le droit de se servir de leur langue dans toutes les occasions de la vie […] en un mot, la langue officielle des provinces flamands sera le flamand’.
© ADVN VFA 9958
Exact vijftig jaar later zou dit ideaal een slachtoffer opeisen. Op 12 juli 1920 overleed de negentienjarige Herman Van den Reeck, student aan Vanderkinderes ULB, een dag nadat hij was neergeschoten tijdens een Guldensporenviering in Antwerpen. Zijn dood zond een schokgolf door de toenmalige Vlaamse beweging. Van den Reecks begrafenis werd massaal bijgewoond. Herman Van Puymbrouck, toekomstig voorzitter van de Vlaams-nationalistische Frontpartij, riep de student uit tot ‘Gods uitverkorene’ en het ‘voorbestemde slachtoffer’. Daarmee was de toon gezet: Van den Reeck was een martelaar geworden van de Vlaamse (taal)kwestie.
Dichters, volksopvoeding en universiteiten
‘A terrible beauty is born’: met deze befaamde versregel verhief de Ierse dichter William Butler Yeats de slachtoffers van de Paasopstand (1916) tot martelaars. Ook in Vlaanderen zouden literatoren een prominente rol spelen om Van den Reeck tot eeuwige martelaar van de Vlaamse taal te verheffen. Marnix Gijsen bijvoorbeeld, die de negentienjarige student in zijn Tijdzang voor Herman van den Reeck de ‘berustenden schijn van den martelaar’ verleende. De Antwerpse dichter en Paul Van Ostaijen-epigoon William van den Aker zag in de ‘Belijder, martelaar!’ dan weer een ‘blanke schim’ die als een gids optrad voor de sterfelijken. Paul van Ostaijen zelf zou echter het laatste woord hebben in het inmiddels klassieke In memoriam Herman van den Reeck. De student wordt er in de eerste regels vergeleken met een ‘geknakte’ bloem en met kinderen die de armen openspreiden en ‘het schot [vangen] en vallen’. Het lijkt de ultieme bevestiging van de manier waarop Van den Reeck volgens Vlaamsgezinden herinnerd moest worden: als een blijvende bron van bezieling voor de Vlaamse beweging.
© ADVN VFAL 1303
De herinnering aan Van den Reeck als martelaar voor de taalkwestie zou zich overigens ook ver buiten de literaire wereld laten gelden. Het zogeheten offer van de jonge student kwam in de jaren na zijn dood symbool te staan voor de noodzaak aan opleiding en opvoeding, een debat waarbij vooral de vernederlandsing van de Gentse Rijksuniversiteit al sinds het begin van de eeuw een heet hangijzer was. Toen enkele Antwerpenaren in 1928 een instelling oprichtten om de culturele emancipatie van het Vlaamse volk te bevorderen, leek de naamkeuze welhaast een vanzelfsprekendheid: Volksuniversiteit Herman Van den Reeck.
De beeldvorming rond Van den Reeck als martelaar voor de taalkwestie én de emancipatie van het Vlaamse volk zou uiteindelijk haar hoogtepunt bereiken na de Tweede Wereldoorlog. In 1966 kreeg Van den Reeck in het Antwerpse Schoonselhof een nieuwe begraafplaats naast Hendrik Conscience, de ‘man die zijn volk had leren lezen’. De symboliek leek duidelijk: Herman Van den Reeck was de gids die het ideaal van Conscience levend had gehouden door zelf zijn leven op te offeren. De herinnering aan Van den Reeck leek daarmee dan ook vereeuwigd: alsof de student nu voorgoed zou voortleven als een onwankelbare martelaar in de geschiedenis van de Vlaamse beweging. Het draaide anders uit.
© ADVN VFA 306
Een wakkelende kaars
Van den Reeck mocht dan wel vereeuwigd zijn in steen, de maatschappij was dat niet. Unie werd federatie, BRT werd VRT, en stap voor stap kwam Vanderkinderes horizon dichterbij. De nood aan martelaars voor de taalkwestie werd minder relevant, en in de laatste decennia is Van den Reeck dan ook steeds meer in de vergetelheid beland. Er zijn nog wel pogingen ondernomen om het belang van Van den Reeck te belichten, maar de student die ooit als ‘Gods uitverkorene’ werd gezien heeft vandaag toch niet meer dezelfde weerklank in de samenleving als vroeger.
© ADVN VFA 9963
Is daarmee het verhaal van Van den Reeck nu voor altijd onbruikbaar geworden? Niet noodzakelijk. Misschien hoeven we in Van den Reeck niet per se een martelaar te zien. Door de voortijdig gestorven student als dusdanig voor te stellen, is onze blik enkel gericht op zijn dood (het ‘voorbestemde’ offer). We dreigen daarmee uit het oog te verliezen dat de jongeman in de eerste plaats uiting wilde geven aan Vanderkinderes ideaal door zich dag in dag uit in te zetten voor een andere en betere samenleving. Zijn aanwezigheid in verschillende culturele en politieke bewegingen, waaronder de pacifistische Clarté-groep, getuigt niet van een wil om te sterven voor een ideaal, maar net om via het dagelijkse leven vorm te geven aan dat ideaal.
Een dergelijke bedenking lijkt overigens ook Paul van Ostaijen reeds te hebben gemaakt in zijn In memoriam. Van Ostaijen beschrijft in het tweede gedeelte van zijn gedicht immers kinderen, die
storten thorpe een zware zak
langs gasthuisgrijsheid vlucht
nog flets begeren
wakkelende kaars
de ziel in het
ONBLUSBAAR LICHT
De metafoor van de ‘wakkelende kaars’ stelt Van den Reeck niet voor als een onbezonnen held, zoals de eerste verzen van het gedicht doen uitschijnen, maar als een waarschuwing: de kaars kan immers ook altijd uitdoven. Bovendien lijkt dit beeld juist de meerstemmigheid en veranderlijkheid van herinneringen te omarmen: Van den Reeck figureert hier immers niet als een martelaar, die versteend is in zijn offer, maar als een levende figuur, opgetrokken uit allerlei kleine tegenstrijdigheden en begeertes. Een held van het alledaagse leven.