Toneelspeler in de werkelijkheid: de biografie van Godfried Bomans door Gé Vaartjes
In het sprookje ‘De vleugelman’ voert Godfried Bomans een man op die wilde leren vliegen om in de hemel te komen zonder te sterven. Zijn biograaf Gé Vaartjes ziet er een beeld in van Bomans’ eigen verlangen om terug te keren naar een verloren paradijs en zijn publiek mee te nemen op de vlucht van zijn verbeelding.
In het midden van de vorige eeuw was Godfried Bomans (1913-1971) een van de populairste schrijvers van de Lage Landen. Hij oogstte het applaus van talloze fans en werd geridderd in de Orde van Oranje-Nassau. Postuum werd Bomans geëerd met een bronzen beeldje in Haarlem en een zevendelig verzameld werk, maar een echte literaire onderscheiding heeft hij nooit gekregen. Liefhebbers van zijn werk hebben dat laatste vaak bestempeld als een vorm van miskenning. In de omvangrijke biografie Vleugelman geeft Gé Vaartjes (1954) verschillende voorbeelden van die opvatting. Maar hij levert ook het feitenmateriaal dat andere verklaringen mogelijk maakt voor de curieuze waarderingsgeschiedenis van Bomans.

© Harry Pot / Anefo / Nationaal Archief
Een eerste drempel tussen Bomans en de literaire heiligverklaring was zijn passie voor het verleden. Hij bewonderde de sprookjes van Andersen, de Camera Obscura (1839) van Hildebrand en vooral de romans van diens grote voorbeeld Charles Dickens: de volwassen versies van de jongensboeken en avonturenverhalen waarvan hij als kind had genoten. Dat Bomans zijn schrijverschap vrijwel uitsluitend liet inspireren door zulke traditionele modellen, was geen recept om literair prestige te vergaren in een tijd die juist voortdurende innovatie hoog aansloeg. Zelfs de oude Tachtiger Lodewijk van Deyssel vond zijn vriend Bomans minder literator dan “toneelspeler in de levenswerkelijkheid”, iemand die de “handelingen van een kabaretzanger” vermengde “met die van een dag- of weekbladschrijver”.
Zijn eigenlijke literaire familie vond Bomans diep in de negentiende eeuw
Als beginnend schrijver tussen de twee wereldoorlogen zocht Bomans weinig aansluiting bij de eigentijdse literatuur. In zijn door en door roomse milieu lag het ook niet voor de hand om aan te knopen bij de modernistische opvattingen die in een tijdschrift als Forum de toon aangaven. Opmerkelijker is dat zelfs de laatromantische erfenis van de Beweging van Tachtig, die een taai naleven kende, voor Bomans kennelijk nog te recent was. Al probeerde hij wel een paar verzen in de stijl van Herman Gorter en Willem Kloos, zijn eigenlijke literaire familie vond hij diep in de negentiende eeuw. Zijn voorkeur voor nostalgische genootschappen was daaraan niet vreemd: “Alles moest gezellig zijn, warm, en vooral niet herinneren aan de eigen tijd”, aldus de biograaf.
Ook een andere vorm van beslotenheid zal de literaire reputatie-opbouw van Bomans hebben gehinderd. Zijn vroege werk kwam grotendeels tot stand binnen katholieke literaire instituties, die in het verzuilde Nederland de stem van een minderheid vertegenwoordigden. Memoires of gedenkschriften van mr. P. Bas (1937) verscheen bij de Rotterdamse uitgeverij Vox Romana en Erik, of Het klein insectenboek (1940) bij het al even katholieke Het Spectrum. Vaartjes’ citaten uit de recensies suggereren dat die boeken vooral in de eigen katholieke kring weerklank vonden toen ze voor het eerst verschenen.
Katholieke jongerentijdschriften als Roeping en De Gemeenschap sloegen tussen de verzuilde traditie en de moderne literatuur een brug die de jonge Bomans maar spaarzaam bewandelde. In 1935 stuurde hij een gedicht naar De Gemeenschap, maar niet zonder te melden dat hij het bij weigering zou publiceren in het studentenmaandblad De Dijk. Kennelijk streefde hij eerder naar goed gehonoreerde opdrachten en een grote lezerskring dan naar een plek in het centrum van het literaire veld. Toen Ed. Hoornik hem bijvoorbeeld vroeg om mee te werken aan het tijdschrift Criterium stuurde Bomans zijn verhaal uiteindelijk liever naar het Algemeen Handelsblad.
Erik was Bomans’ doorbraakboek. Het verscheen bij het begin van de Tweede Wereldoorlog en stilde de leeshonger van een publiek dat op zoek was naar verstrooiing en ontsnapping. Doordat Bomans weigerde lid te worden van de door de Duitse bezetter ingestelde Kultuurkamer werden zijn mogelijkheden om literair actief te blijven tijdens de oorlog ernstig ingeperkt. Tegelijk zal zijn smetvrije blazoen hem hebben geholpen om na de bevrijding snel weer een positie in te nemen in de Nederlandse cultuurwereld.
In de jaren 1960 engageerde Bomans zich tegen de apartheid in Zuid-Afrika en als gelovige stond hij almaar kritischer tegenover de Kerk
Ook in de naoorlogse jaren mat Bomans zich een behoudend profiel aan. In zijn dagboek noteerde hij na een gesprek met Harry Mulisch dat “de totale afwezigheid van een christelijke achtergrond” hem het gevoel gaf “te praten met iemand van een andere planeet”. In beschouwingen voor de toen nog katholieke Volkskrant en voor Elseviers Weekblad neemt Bomans dan ook geregeld stelling tegen eigentijdse literaire en artistieke trends. Tegelijk demonstreerde hij het vermogen van de arrière-garde om, soms met enige vertraging, progressieve ideeën te absorberen. Zo engageerde hij zich in de jaren 1960 tegen de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika en stond hij als gelovige steeds kritischer tegenover de Kerk.
Dezelfde factoren die belemmerden dat Bomans als een vooraanstaand modern auteur werd gezien, maakten hem geliefd bij een groot publiek: zijn knusse burgerlijkheid, zijn voorliefde voor de traditie en zijn keuze voor toegankelijke genres als het cursiefje, het sprookje en de strip. Ook zijn grote talent als causeur droeg bij tot zijn populariteit. De radio en wat later het voor Nederland nieuwe medium televisie deden er graag een beroep op. Bomans kwam voor de microfoon met medehumoristen als Annie M.G. Schmidt en Simon Carmiggelt en zetelde naast auteurs als Mulisch en Hella S. Haasse in het panel van het televisiespelletje Hou je aan je woord.

© Joop van Bilsen / Anefo / Nationaal Archief
Bij die collega’s was de grens vrij scherp te trekken tussen de kern van hun oeuvre – Haasses romans en essays, Carmiggelts jaarlijkse bundel cursiefjes – en hun nevenactiviteiten. Maar in de praktijk van Bomans kregen die schnabbels al gauw de overhand. Alleen al in 1955 trad hij onder meer op als “jurylid bij de rashondenparade ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van de kynologenclub Kennemerland”, als spreker op het “Derde Wereldvrijgezellencongres in het Limburgse Grevenbicht” en als dichter van reclameverzen voor de chocoladeletters van Verkade.
Geregeld vatte Bomans plannen op voor een ambitieuzer project, een biografie van Dickens bijvoorbeeld of een roman, maar een oeuvrebouwer à la Mulisch was hij niet. “Het is vreeselijk om zoo maar in de ruimte een boek te maken, zonder een uitwendige noodzaak, bv. dat het over een maand af moet zijn, of dat er elke Zaterdag een gedeelte moet gepubliceerd worden”, schreef hij al in 1937 aan een vriendin.
Bomans’ grote talent als causeur droeg bij tot zijn populariteit. Radio en televisie deden er graag een beroep op
Naast het werk krijgt het privédomein van de schrijver ruim aandacht van de biograaf. De belangrijkste spanningen in Bomans’ bestaan waren al blootgelegd door Michel van der Plas in de deelbiografie Godfried. Het leven van de jonge Bomans, 1913-1945 (1982) en door Jeroen Brouwers in zijn klassieke essay De spoken van Godfried Bomans (1982). Bepalend voor de ontwikkeling van Bomans waren bijvoorbeeld zijn dogmatische, militant-katholieke opvoeding en de moeizame relatie met zijn autoritaire vader, de politicus J.B. (Jan) Bomans.
Ook over de vele buitenechtelijke verhoudingen van de schrijver, over zijn neiging tot fabuleren en zijn aan pestgedrag grenzende voorkeur voor practical jokes was al het nodige bekend. Vaartjes illustreert Bomans’ vaak onhebbelijke gedrag met tal van nieuwe voorbeelden: afspraken kwam hij niet na, hij onderhield in het geheim parallelle relaties met verschillende vrouwen, gesprekspartners maakte hij tot publiek van een voorstelling waarin hijzelf centraal stond en “een ander degradeerde tot rekwisiet”. De biograaf laat met enig mededogen zien hoe Bomans’ echtgenote Gertrude Maria (“Pietsie”) Verscheure de eerste getuige en vaak het lijdzame slachtoffer was van al die eigenaardigheden.

Zowel in dagboeken en brieven als in zijn gepubliceerde werk heeft Bomans vaak over zichzelf en zijn familie geschreven. Vaartjes laat zien hoe de wens om een publiek te amuseren de herinneringen van de verteller vertekende en hoe ze gevormd werden naar obsederende metaforen als de paradijselijke tuin van de vroege kindertijd, de donkere kamer van het ouderlijk huis en het verlangen om uit te vliegen. Hij confronteert het zelfbeeld van Bomans ook met de resultaten van nauwgezet archiefonderzoek en het perspectief van vele tijdgenoten. Zo biedt de biograaf een welkom tegenwicht aan de verleidelijke zelfpresentatie van een intrigerende, maar vaak onsympathieke hoofdpersoon die beslist niet samenviel met zijn jolige imago.
Gé Vaartjes, Vleugelman. Godfried Bomans, 1913-1971, Querido Facto, Amsterdam, 2025, 824 p.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.