De stad waar schrijven hetzelfde is als ademen: twee exclusieve leesfragmenten uit Passage Parijs van Dirk Leyman
In zijn nieuwe boek Passage Parijs wekt journalist Dirk Leyman literaire locaties in de eeuwig aanlokkelijke Lichtstad tot leven. In dertig hoofdstukken – met focus op een schrijver, thema of iconische plek – gidst hij de lezer door het Parijs van Franse en internationale schrijvers, filosofen en cultauteurs, van Perec tot Houellebecq en van Collette tot Baldwin. Hier lees je twee exclusieve fragmenten uit dit royaal geïllustreerde boek vol uitbundige verhalen: over Marguerite Yourcenar, die voor commotie zorgde in de Académie française, en over Gare du Nord, dat voor veel schrijvers – onder meer Vlamingen en Nederlanders – een ware coup de foudre is.
Marguerite Yourcenar als eerste vrouw ooit in de Académie française
Toen het nieuws kwam dat Marguerite Yourcenar zou toetreden tot dit prestigieuze, eeuwenlang exclusief mannelijke instituut, klonken er hevige reacties aan de quai de Conti. ‘Je verandert toch de regels van de stam niet’, liet een eminent lid zich zelfs ontvallen.
“Het was echt een show, deze nog nooit vertoonde installatie. Het had niets van een gewone installatie in de Académie. Het had meer iets van een inhuldiging van de Hoofdwijnproever in Bourgondië, of het jubileum van koningin Victoria. In een wijde, zwartfluwelen tabbaard, met een witte kraag en een eveneens witte sjaal op het hoofd is de entree van Marguerite alleszins overdonderend.”
(Matthieu Galey, in zijn Dagboek van 1 februari 1981, over de inauguratie van Marguerite Yourcenar op 22 januari 1981, vertaling Joop van Helmond, De Arbeiderspers, Privé-domein, Amsterdam, 1992, p. 396)
“Le dernier bastion du sexisme est tombé”, zo kondigde het Franse achtuurnieuws het op 6 maart 1980 met veel bombarie en een nerveuze begintune aan: “Marguerite Yourcenar élu à l’Académie française”. De uitverkiezing van de toen 76-jarige Yourcenar tot het opperste cenakel van de Franse taal was breaking news. De schrijfster van Mémoires d’Hadrien overvleugelde in het journaal zelfs acht minuten lang het onzekere lot van de Amerikaanse gijzelaars in Teheran. Antenne 2-ankerman Patrick Poivre d’Arvor keek er niet minder doodernstig om. Ook de bekende Apostrophes-presentator Bernard Pivot (1935-2024) mocht in primetime aanschuiven om Marguerite Antoinette Jeanne Marie Ghislaine Cleenewerck de Crayencour, zoals haar oorspronkelijke naam luidt, met bravoure een aubade te brengen.
Marguerite Yourcenar in 1982© Bernhard de Grendel / Wikimedia Commons
“Een maatschappelijke schokgolf”. “Een aardverschuiving”. “Een revolutie”. Maar ook: “Een schande”, “Een aanfluiting” en “Een smet op het blazoen van de Académie”. De meningen in de Parijse coterieën waren hevig verdeeld over dit zonder meer historische moment. Voor het eerst voegde een vrouw zich bij het exclusief mannelijke gezelschap onder “la Coupole”, de beroemde koepel aan de quai de Conti, waar het hoogst eerbiedwaardige, stokoude Franse instituut zetelt. Volgens veel académiciens betekende haar toetreding regelrechte heiligschennis. Wat had een vrouw daar in godsnaam te zoeken? “Je verandert toch de regels van de stam niet”, zo formuleerde etnoloog en antropoloog Claude Lévi-Strauss het weinig subtiel.
Volgens veel académiciens betekende Yourcenars toetreding regelrechte heiligschennis. Wat had een vrouw daar in godsnaam te zoeken?
Meer dan drie eeuwen lang waren uitsluitend mannen van literaire en intellectuele statuur door de poort van de Académie française geschuifeld, meestal begiftigd met stramme leden, een hoge leeftijd én een aartsconservatieve inborst. Bovendien maakte de in Brussel geboren Yourcenar (1903-1987) geen geheim van haar lesbische geaardheid. Een jaar eerder was haar grote liefde, de lerares en vertaalster Grace Marion Frick (1903-1979), die ze begin 1937 in het Parijse hotel Wagram had ontmoet en met wie ze in de Verenigde Staten samenleefde op Mount Desert Island, aan kanker overleden. Yourcenars geaardheid, waarover ze zowel versluierd als sensueel had geschreven, zorgde voor extra pigment bij de giftige debatten. Ook dáárover moest Yourcenar schimpscheuten incasseren. Anno 1980 werd openlijk seksisme klaarblijkelijk nog geen strobreed in de weg gelegd.
‘La Coupole’ van het Institut de France, waar de Académie française zich in bevindt© Wikimedia Commons
De literaire adelbrieven van de door de Grieks-Romeinse cultuur doordesemde Yourcenar – anagram van haar laatste naam Crayencour – mochten er wezen. Ging het daar tenslotte niet om? Sinds de verschijning in 1951 van haar beroemde Mémoires d’Hadrien, over de soldatenkeizer Hadrianus, behoorde ze tot de canon van de Franse letteren; in 1968 had Yourcenar al met unanimiteit de Prix Femina ontvangen voor L’Oeuvre au noir (1968, over de vijftiende-eeuwse rondtrekkende filosoof en arts Zeno) en in 1977 de Grand Prix de Littérature de l’Académie française voor haar volledige oeuvre. Op haar zesenzeventigste stond ze feitelijk op het toppunt van haar roem. Er werd langs alle kanten aan haar mouw getrokken en interviewers liepen haast de deur plat in Petite Plaisance, zoals haar huis in Maine bekendstond. Haar romans over de oudheid en haar meer autobiografische werk zoals Souvenirs pieux (1974), over het voorgeslacht van haar moeder, en Archives du Nord (1977), over dat van haar vader, bekoorden zowel de critici als de lezers. Yourcenar, afkomstig uit de kleine landadel, ging er prat op te schrijven met “een voet in de eruditie en een andere in de magie […], een kunst die eruit bestaat zich in de gedachten van iemand te verplaatsen”.
Haar diepgerijpte humanisme, sterke overtuigingen en onconventionele vrijheidsdrang en individualisme imponeerden. Toen ze in 1979 La Couronne et la Lyre uitbracht, met los uit de pols gemaakte bewerkingen van oude Griekse gedichten, liep zelfs dat werk in de boekhandel als een tierelier. Ze hopte van de ene onderscheiding naar de andere, met later ook de Erasmusprijs en een Légion d’honneur of de opname in de Belgische Académie royale de langue et de littérature françaises, waar ze al in 1970 verkozen was. Was het niet volstrekt logisch om Yourcenar in de Académie française op te nemen?
Het scheelde weinig of de vermolmde Académie française was door ‘le cas Yourcenar’ totaal geïmplodeerd
Dat mocht dan wel zo zijn, toen haar kandidatuur zich effectief aandiende ging die in de praktijk gepaard met bitsige polemiek, heibel en gelobby. Het scheelde weinig of de vermolmde Académie française was door “le cas Yourcenar” totaal geïmplodeerd. Académie-lid Jean Guitton, theoloog en destijds intimus van paus Paulus VI, sneerde na de bekendmaking voor de tv-camera’s: “De Académie overleeft al meer dan driehonderd jaar zonder vrouwen, dat kon de volgende driehonderd jaar ook wel zo blijven.” De uitverkiezing van Yourcenar bleek allerminst een verheffend spektakel. Toch distantieerde de uitverkorene zich met milde superioriteit en gracieuze politesse van het aanslepende gekrakeel.
Op het moment van de stemming bevond de altijd reislustige Yourcenar zich aan de andere kant van de oceaan, op het cruiseschip Mermoz in de Caraïbische Zee, ver weg van alle tumult. Vermoedelijk was dat een staaltje van uitgekiende timing, net zoals Roger Martin du Gard (1881-1957), auteur van de cyclus Les Thibaults, dagenlang spoorloos was toen men hem in 1937 de Nobelprijs Literatuur toekende. Toch kon journalist Maurice Dumay haar aan boord een eerste reactie op deze onverwachte verkiezing ontfutselen. Yourcenar toonde zich allerminst euforisch, eerder laconiek. “Ik heb een slechte perceptie voor dergelijke gebeurtenissen. Het lijkt mij heel vaak het soort nieuws dat men ’s morgens in de krant leest en de volgende dag alweer is vergeten”, klonk het met een monkellachje. In interviews stoeide Yourcenar telkens met veel ironie. Op het schip werd niettemin de Franse vlag gehesen en door de kapitein een fles champagne ontkurkt. In een telefonisch interview klonk ze diplomatischer en voegde ze eraan toe: “Wat kan mijn eerste gevoel zijn, behalve dankbaarheid voor de mensen die voor mij hebben gestemd? (…) Zelfs de Académie française is in staat te veranderen.” En: “Ik vind het best mooi dat sommigen risico’s hebben genomen, zelfs het risico om beledigd te worden in naam van mijn eer. Dat raakt me sterk, ja.”
Dit is een fragment uit het hoofdstuk ‘Commotie “sous la Coupole”. Marguerite Yourcenar als eerste vrouw ooit in de Académie française’. Lees het volledige verhaal in het boek Passage Parijs van Dirk Leyman (Pelckmans, Antwerpen, 2025, 720 p.)
Arriveren én vertrekken op het Gare du Nord
Voor vele schrijvers begint de liefde voor de Lichtstad met een coup de foudre in het Gare du Nord.
“Onze kunstenaars moeten de poëzie in het station gaan zoeken, zoals hun ouders die in bossen en rivieren vonden”, zo bepleitte de naturalist Émile Zola ooit uit volle borst. “Peut-être le bonheur, n’est-il que dans les gares!” vulde Charles Cros in zijn gedicht ‘Tableau’ aan. Midden de negentiende eeuw beproefden schrijvers met tremolo hun pen aan de nieuwe kolossen van steen en gietijzer. Stations waren de kroon op het werk van de industriële revolutie, het kloppende hart van elke metropool die zichzelf respecteerde, “kathedralen van een nieuwe mensheid” volgens Théophile Gautier. De schuimbekkende stoomlocomotieven die in megalomane overkappingen tot bedaren kwamen, spraken tot de verbeelding van zowel proleet, kleinburger, schilder als scribent. Impressionisten als Édouard Manet, Gustave Caillebotte en vooral Claude Monet legden het gewemel en de stoompluimen rondom de Gare Saint-Lazare en de Pont de l’Europe vast. Léon-Paul Fargue stelde zich het nabije duo van het Gare du Nord en de Gare de l’Est voor als “twee gigantische muziektheaters waar je tegelijkertijd acteur en toeschouwer was”.
Het station van de grootstad, schreef Willem Frederik Hermans in Door gevaarlijke gekken omringd (1988), was als “het hol van de draak en had een overeenkomstig uiterlijk, onmetelijk groot, altijd bedrieglijk op iets anders lijkend: een kasteel, een kerk, een tempel en met sinistere overdaad versierd”. Stations zetten de zinnen op scherp, want “gevoelige mensen worden op een station hoopvol, bang of ongelukkig en allerlei verwachtingen bekruipen hun anders lege fantasie”, aldus nog Hermans, die mistroostig concludeerde dat “spoorstations” de “seksshops van de verte” zijn.
© Dirk Leyman
Het neoklassieke Parijse Gare du Nord maakt op deze parafrase geen uitzondering. Gebouwd door de Frans-Duitse architect Jacques-Ignace Hittorff (1792-1867) tussen 1861 en 1865, was het ondubbelzinnig op imponeren gericht. De massieve beelden op de lange geornamenteerde voorgevel getuigen er nog steeds van. Wat de Franse schrijfster Malika Wagner in haar roman Terminus Nord (1992) fijntjes inspireerde: “We stonden op het mooiste station van de wereld. In de stad, de enige, echte. Het Gare du Nord, waar de reizigers werden opgewacht door voluptueuze gebeeldhouwde vrouwen. Ze stonden op de uitkijk op het dak. Negen in getal, hun namen waren in de gevel gebeiteld. Je had Amsterdam, Berlijn, Keulen, Parijs precies in het midden en nog meer grijze, welvarende steden, die daar al sinds lang voor onze tijd stonden in hun stenen draperieën. Het gaf een ontegenzeglijk gevoel van vrijheid.” Auteur Joy Sorman sloeg voor haar boek Paris Gare du Nord (2011) ooit een week observerend haar tenten op in het station, en dompelde zich onder in de mensenmassa’s. Ze reeg de gebeurtenissen en passanten aan elkaar als een keten van toevalligheden.
Het Gare du Nord symboliseert voor veel Nederlandstalige auteurs een welhaast glorieuze intrede in Parijs, een bevrijdende ouverture, de personificatie van een ongetemperd, overmoedig verlangen
Voor Belgische en Nederlandse schrijvers en kunstenaars vormde het Gare du Nord als vanouds de inrijpoort naar Parijs, zoals Eric Min uitvoerig en erudiet in zijn gelijknamige boek evoceerde. Het is een van de grote “kopstations” of “gares terminus” van Parijs, net als de Gare Saint-Lazare, de Gare de l’Est, de Gare de Lyon, Gare Montparnasse of de Gare d’Austerlitz. Het Gare du Nord barst de laatste decennia uit zijn voegen. Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw is het – vooral ondergronds – labyrintisch uitgedijd, gerenoveerd en gestroomlijnd ook tot de speeltuin van aalsnelle tgv-treinen en tegenwoordig Eurostars, al kun je er ook regionale lijnen richting Lille nemen. Met 292 miljoen reizigers per jaar is het er vaak benauwend druk. De barrage van toegangspoortjes maakt het doorkruisen van het Gare du Nord nu en dan tot een ware hindernissenrit.
Het Gare du Nord symboliseert voor veel Nederlandstalige auteurs een welhaast glorieuze intrede in Parijs, een bevrijdende ouverture, de personificatie van een ongetemperd, overmoedig verlangen. De piepende remmen van de trein kondigen een Frans paradijs aan, dat zich blindelings zal ontvouwen. Philip Freriks, voormalig NOS-nieuwslezer en in zijn jeugdjaren een tijdlang conducteur bij de Wagons Lits-slaaptreinen, schreef er amusant over in zijn Gare du Nord (2004): “Op de stoep in de rue de Dunkerque begint de andere wereld. Overweldigend, onweerstaanbaar.”
Hugo Claus (1929-2008) laat zijn hoofdpersonage André Maertens in Een zachte vernieling (1988) Parijs binnenrijden als “Alexander de Veroveraar”. Met een paar rake borstelstreken wordt de exotica van de stad dik aangezet. “In de damp van het station. Zijn dit de inboorlingen? Donkerder, dunner, heftiger dan de Belgen. (…) Een oude man in een blauwe overall draagt een siamees katje in een vogelkooi. Arabieren met alpinopetten op. Een getatoeëerde Oosterling trekt een karretje voort, vol kapot porselein.” De verteller raakt bevangen door een onverklaarbare opwinding: “Met een hart dat bonkt. Ik dacht dat dat alleen in boeken voorkwam. Het begon toen ik uit het denderende raam hing, kolengruis flitsend tegen mijn gezicht, en de witte koepel op de heuvel tussen de grijze daken ontdekte, Montmartre, mijn minaret, mijn Mekka.” De ironie is niet ver weg, maar misschien is de basisemotie vergelijkbaar met wat de Nederlandse journalist Alexander Cohen op 12 mei 1888 schreef: “Parijs! Frankrijk! Het zong en jubelde in mij: Frankrijk! Parijs! Ik had de grond wel willen kussen, en ik zou het misschien ook hebben gedaan, als het Gare du Nord niet zo onooglijk was geweest.” Cohen was verrast door de toen nog schamele proporties van het station en gaf toe dat je zo “een onbehaaglijke indruk krijgt van de stad der steden”.: “Maar ik was niet teleur te stellen. Ik was immers in Parijs.” (…)
‘Zodra ik het Gare du Nord uitloop, heb ik zin in schrijven. Dan loop ik bijna te huilen. Het is alsof ik mijn werkkamer binnenstap’ – Remco Campert
Ook voor Remco Campert (1929-2022) was het noordelijke kopstation in de jaren vijftig een rode loper naar de lokkende Lichtstad: “Zodra ik het Gare du Nord uitloop, heb ik zin in schrijven. Dan loop ik bijna te huilen. Het is alsof ik mijn werkkamer binnenstap, en die werkkamer is sinds de jaren vijftig nauwelijks veranderd. In Parijs loop ik iedere minuut te schrijven” (in een interview met Jan Brokken). (…)
Essayist Rudy Kousbroek (1929-2010), die van 1950 tot 1971 in Parijs woonde, beschrijft de aankomst vooral als een intellectuele openbaring: “Toen ik in 1950 in het Gare du Nord uit de trein stapte stond ik, zonder dat ik er iets bijzonders voor had moeten doen, in een land waarvan de taal en de literatuur mij niet ontoegankelijk waren. (…) Ik zie Parijs weer voor me zoals ik het toen zag – de brede straten in het ochtendlicht, met het zilveren water dat door de goten stroomde: de monumentale architectuur die soms de onwerkelijke indruk maakte van een filmdecor. Het gevoel een Franse film te zijn binnengewandeld. Het werd het grootste intellectuele avontuur van mijn leven en het gevoel van bevrijding duurt nog steeds.” (La France aux Pays-Bas, 1985). Joost Zwagerman vond diens gejubel over Parijs maar zozo: “De lezer van nu krijgt de indruk dat Kousbroek in deze terugblik balanceert op het randje van sentimentaliteit, dwepend met een verkitscht Parijs”, zo schreef hij in de Volkskrant in 2011. “Parijs is een stad voor zwijmelaars geworden”, klonk het misprijzend.
© Dirk Leyman
Nog zintuiglijker maakt Adriaan Morriën (1912-2002) het in Madame Alpaca (Plantage Muidergracht, 1988), in wat een pakkend initiatiefragment over Parijs mag heten: “Op het Gare du Nord stap ik in de metro, zoals ik lang geleden mijn eerste pak met lange broek heb aangetrokken (…), maar pas als ik op de Champs-Élysées uit de aardbodem verrijs, sta ik werkelijk in de lichtstad. De avond valt: “le ciel se ferme lentement comme une grande alcôve.” Behalve een literaire voelde ik ook een erotische ontroering. Ik onderga deze eerste ogenblikken als een ontsteltenis in mijn penis. Ik zie de eerste echte Parisienne: “Fugitive beauté dont le regard m’a fait soudainement renaître.” Maar zij heeft mij niet eens opgemerkt! Zij kijkt langs mij, in het licht van haar eigen verwachtingen.”
Niet alleen zijn de Parisiens bikkelhard voor nieuwelingen, ook de jungle van het Gare du Nord laat af en toe haar tanden zien. Simon Vinkenoog (1928-2009) werd er geconfronteerd met de norsheid van de Fransen. Parijs beschouwde hij als een “smeltkroes waarin je je rondwentelde” en “je wende aan de onbeschoftheid van de Parijzenaars”. Toen hij op het Gare du Nord per abuis met zijn koffer een Fransman aanstootte, siste die hem toe: “Ah, ces sales étrangers.” Niettemin zou hij later Parijs omarmen als “een mer à boire, dat was wat het was. En ik drink nog steeds.” Slechter verging het Jan Brokken, die er een ontluisterende tuimeling maakte. “Ik herinner me hoe ik naar Bordeaux reisde en te veel bagage bij me had. Op de trap van het metrostation onder het Gare du Nord bezweek ik onder de last, ik viel languit, honderden Parijzenaars stapten over me heen en weer was er die voor een dorpsjongen superbe sensatie: hier besta ik niet.” (Ik herinner mij, Privé-Domein, 1988). Georges Simenon (1903-1989) vond het Gare du Nord “sombre et sinistre”, toen hij er op 11 december 1922 in de gietende regen arriveerde, opgewacht door zijn vriend Georges Ista. Het bezorgde hem een levenslange afkeer van de plek. Hij confronteerde zijn commissaris Maigret nabij het Gare du Nord met een moordzaak in een louche hotelletje, na te lezen in L’Étoile du Nord (1938). En in Les mémoires de Maigret (1950) staat het nog aangedikter: “Het Gare du Nord is het drukst en kilst en roept voor mijn ogen de bittere, harde strijd om het bestaan op. Komt het omdat van hieruit de treinen naar de mijn- en industriegebieden rijden?”
Altijd opnieuw zijn stationsomgevingen het terrein van de verschoppelingen en de outcasts, dat bewees ook de Frans-Algerijnse auteur Abdelkader Djemaï in zijn gevoelige roman Gare du Nord (2003). Hij loodst ons de onaanzienlijke, rommelige maar niet ongelukkige levens van drie oudere gepensioneerde Algerijnse arbeiders binnen, in een hostel nabij het Gare du Nord. Bonbon, Bartolo en Zalamite slijten hun dagen rondom de bistro Chope verte, een biotoop dat Djemaï nauwgezet en intimistisch in beeld brengt.
Dit is een fragment uit het hoofdstuk ‘Parcours Parijs 7. Arriveren én vertrekken op het Gare du Nord: ‘Het gevoel een Franse film te zijn binnengewandeld’’. Lees het volledige verhaal in het boek Passage Parijsvan Dirk Leyman (Pelckmans, Antwerpen, 2025, 720 p.)








Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.