Ludo Abicht houdt een pleidooi voor radicale empathie in ‘Na de Groote avond’
In zijn politiek-filosofisch testament pleit denker Ludo Abicht radicaal voor een herontdekking van de empathie en een universele ethiek. Mooi, maar kan je dat links noemen, zoals Abicht zelf beweert?
Zijn hele leven heeft Ludo Abicht (1936) op de barricades gestaan. Daar combineerde hij posities die allerminst voor de hand liggen. Zo profileerde hij zich als een linkse flamingant, was hij een marxist met kritiek op de communistische partij, een expert in de Joodse geschiedenis die veel sympathie heeft voor de Palestijnen en een humanist met een jezuïtische achtergrond. Voor mij ligt zijn recentste boek: Na de Groote avond. Kan empathie de wereld redden? Mijn testament, schrijft hij eronder.

© Ertsberg
Is iemand als Abicht radicaal of extreem? In zijn inleiding gaat hij op dit vaak veronachtzaamde maar wezenlijke verschil dieper in: terwijl de radicaal graaft naar de radix, de wortels van een fenomeen, stroming of gebeurtenis, is de extremist iemand die “buiten de lijnen van een redelijk meningsverschil gaat staan”. Abicht heeft altijd een radicaal willen zijn, zich bewust van de gevaren van het extremisme. Om als activist niet in de valkuil van het extremisme te vallen, gaat hij in dit essay op zoek naar wat empathie kan betekenen en hoe ze een drijfveer kan zijn voor een volgehouden radicalisme.
In het eerste hoofdstuk wijst Abicht vier “herkenningspunten” van empathie aan. Die vindt hij allereerst in de toespraken van de Franse verzetsstrijder en activist Stéphane Hessel, die de jongere generaties een geweten wilde schoppen met de pamfletten Indignez-vous! (Neem het niet!, 2010) en Engagez-vous! (Doe er iets aan!, 2011) – Hessel was toen al in de negentig. Ook buiten de Europese context vond Abicht herkenningspunten: in de Afrikaanse filosofie van Ubuntu en Umuntu, die via Nelson Mandela en Desmond Tutu “zo’n positieve invloed gehad heeft op het inzicht en gedrag van miljoenen burgers”, en die een omkering van Descartes’ uitspraak “Ik denk, dus ik ben” propageert: “Ik kan mezelf pas leren kennen in de mate dat ik ook jou leer kennen.” Ook in het wereldbeeld van de Maya’s dat hij via de Duits-Mexicaanse antropoloog Carlos Lenkersdorf leerde kennen, ziet hij een streven naar “hetzelfde respectvolle evenwicht tussen de vrije ontplooiing van het individu en de legitieme behoeftes van de groep”.
Een interview met de Vlaamse econoom Loïc De Cannière die met zijn sociale investeringsmaatschappij INCOFIN microkredieten verleent aan kleinschalige Afrikaanse projecten en over zijn ervaringen het boek Afrika: een gedroomde toekomst schreef, benadrukt nog eens het belang van empathie in de Ubuntu-filosofie. Ondanks al die pleidooien voor empathie, sluit Abicht dit hoofdstuk af met de stelling dat “die linkse critici er niet in geslaagd zijn hun superieure theoretische inzichten voldoende te verzilveren en in de praktijk te verankeren.”
Links moet volgens Abicht zijn jargon en denkbeelden heel kritisch tegen het licht houden: ‘het irritante, maar onvervangbare aan een progressieve aanpak is de ingebakken plicht tot zelfkritiek’
Toch blijft hij in het tweede hoofdstuk de lezer uitdagen met de titel: ‘Waarom links inderdaad slimmer is’. Abicht kan die stelling slechts volhouden op basis van een duidelijke omschrijving van wat links voor hem al dan niet betekent. Die duidelijkheid acht hij zeker vandaag nodig, nu de sociaaldemocratie volgens hem “verburgerlijkt is” en “links” in het defensief wordt gedrongen. Dat laatste gebeurt op twee manieren. Enerzijds schuift de publieke opinie in veel westerse landen op naar rechts, wat zich uit in een almaar sterker aanzwellend oorlogsdiscours en in de stelselmatige afbraak van de sociale zekerheid. Maar links wordt ook van binnen uitgehold doordat het woke deel ervan zich “concentreert op een soort van nominalistische strijd voor de politiek correcte terminologie, alsof de strijd tegen rechts zich vooral op dat linguïstische terrein zou afspelen”. Links moet daarom zijn eigen jargon en denkbeelden heel kritisch tegen het licht houden: “het irritante, maar onvervangbare aan een progressieve aanpak is de ingebakken plicht tot zelfkritiek”.
Welke definitie van links vloeit nu voort uit die zelfkritiek? Voor Ludo Abicht is zij voor de hand liggend: “men kiest voor alle slachtoffers, om het even uit welke hoek ze komen.” Maar is een keuze voor alle slachtoffers geen onmogelijke keuze? Abicht is zich terdege van die moeilijkheid bewust, uitmaken wie al dan niet daadwerkelijk slachtoffer is vraagt om een genuanceerde afweging, “het is iets dat je geregeld dreigt impopulair te maken, zodat je als het ware plichtsbewust aan je eigen ostracisme meewerkt”. En toch moet je keuzes maken, “want zonder deze keuzes kunnen we nog nauwelijks van een menselijke existentie spreken.” Wil de uitkomst van die keuze ethisch verantwoord zijn, dan moet ze universeel toepasbaar zijn, in plaats van zich op te sluiten in een identiteitsdiscours waarin alleen “gelijkgezinden” qua ras, geslacht en nationaliteit elkaar kunnen verstaan.
Ludo Abicht ziet het als een morele verplichting om onze eigen uitgangspunten telkens opnieuw zorgvuldig te toetsen
Om een universele ethiek uit te bouwen, “het is deze universaliteit die ons kan onderscheiden van andere dieren”, is een herontdekking van empathie nodig. Empathie, veel meer dan caritas en solidariteit, stelt ons in staat de vooroordelen in onszelf vanuit een brede historische kennis en achtergrond te ondervragen. Empathie is verweven met wat Abicht aan het slot van zijn tweede hoofdstuk omschrijft als een morele verplichting om onze eigen uitgangspunten die we zo makkelijk voor waar aannemen telkens opnieuw zorgvuldig te toetsen. Alleen zo kunnen we naderen tot een meer rechtvaardige samenleving, gestoeld op een “omwaardering van al onze vertrouwde waarden”.
In het slothoofdstuk ‘Na de Groote avond’ stelt Abicht vast dat van die “omwaardering van al onze vertrouwde waarden” niet veel in huis gekomen is. De titel van dit hoofdstuk en van het hele boek verwijst naar de uitroep “le Grand Soir”, die in de tweede helft van de negentiende eeuw vaak gebruikt werd in syndicale en anarchistische kringen voor het beslissende moment van de doorbraak in de revolte tegen de burgerlijke structuren. Maar na “de groote avond” bleef de grote doorbraak telkens weer uit. Desondanks kent de strijd tegen ongelijkheid en onrechtvaardigheid al een heel lange geschiedenis.
Abicht verwijst naar de ommekeer die de axiale periode wereldwijd teweegbracht: van de achtste tot de tweede eeuw voor Christus ontwikkelden zich mens- en wereldbeschouwingen zoals boeddhisme, hindoeïsme, confucianisme, taoïsme, het monotheïsme en het rationalisme. Daarna besluit hij hoopvol met wat David Graeber en David Wengrow bepleiten in hun boek Het begin van alles. Een nieuwe geschiedenis van de mensheid (2021). Zij houden een pleidooi voor creativiteit en een requisitoir tegen het status-quo vanuit het besef “dat die zoektocht naar de diepere zin van al het bestaande in feite het werk is van alle leden van de gemeenschap.”
Radicaal betekent voor Ludo Abicht niet dat je de verworvenheden van onze Europese voorouders zomaar te grabbel gooit
Abichts politiek-filosofisch testament is met al dit graven naar de wortels van onze cultuur ongetwijfeld een radicaal boek. Maar “radicaal” betekent voor hem niet dat je de verworvenheden van onze Europese voorouders zomaar te grabbel gooit. Een terugkeer naar de wortels houdt volgens hem in dat we “de progressieve en sociale verworvenheden van de Europese filosofie en politiek bewaren, maar ze niet ongefilterd overnemen”. Veeleer dienen we westerse verworvenheden als sociale zekerheid en mensenrechten aan te vullen met concrete houdingen in andere culturen, zoals de Ubuntu aandacht voor de rol van de ander in de ontwikkeling van een eigen identiteit. Eindigen doet hij met een vraag die hij niet uitdrukkelijk beantwoordt: “hoe lang kan je je woede nog volhouden?” en hoe kan je die woede omzetten in blijvend engagement voor rechtvaardigheid?
Het impliciete antwoord is, zoals gezegd, de herontdekking van een universele vorm van empathie die zich dus tot iedereen moet uitstrekken. Maar is dat afdoende om het vol te houden? Hebben het christendom, het socialisme, het verlichte humanisme, het door Abicht in een vorig boek herontdekte en opgepoetste anarchisme dat ook niet al gepredikt? Is de meerderheid van mensen daartoe in staat of blijft dit ideaal van empathie beperkt tot een keur van geëngageerde minderheden? Niet toevallig verwijst hij in dit boek naar het kibboetsideaal, dat zeer hoge eisen van wederzijdse empathie in het vaandel droeg. Met een aan schrijver Amos Oz ontleend voorbeeld laat hij zien dat ook dit ideaal in de dagelijkse realiteit vaak ondergesneeuwd raakte.

En zijn de termen “links” en “rechts” vandaag nog houdbaar om de onderliggende tegenstelling tussen empathisch universalisme en identitair particularisme te verhelderen? Zelf geeft Abicht aan hoe zowel ter linker- als ter rechterzijde het identiteitsdenken oprukt: “Denk maar aan de niet zo wereldvreemde coalitie tussen oerconservatieve – wij zouden zeggen extreemrechtse – partijen en extreme feministen die ook wat graag gebruik zouden maken van censuur en de wet om hun tegenstanders de mond te snoeren. Deze inhoudelijk toch tegengestelde discoursen beginnen af en toe beangstigend op elkaar te lijken.”
En toch gun ik Ludo Abicht van harte het epitheton “links”. Links is waar het hart zit, waar het ethisch engagement huist, luidt één van zijn tussentitels. Dat hart voel je op nagenoeg elke bladzijde kloppen, tussen de regels van soms moeizaam gewrochte zinnen die de zwaarte van zijn authentieke worsteling met volgehouden engagement alleen maar benadrukken.
Ludo Abicht, Na de Groote avond. Kan empathie de wereld redden? Testament, Ertsberg, Antwerpen, 2024, 120 p.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.