Met elegante nuance interviewt Thomas Heerma van Voss achttien schrijvers uit een uitdovende generatie
In De prullenmand heeft veel plezier aan mij spreekt schrijver Thomas Heerma van Voss met oudere collega’s: van literaire tenoren als Cees Nooteboom, Judith Herzberg, Mensje van Keulen en Jan Siebelink tot ondergeschoven namen als Jan Kal, Lidy van Marissing en Rudolf Geel. Van hun decennialange schrijfgeploeter straalt soms enige vergeefsheid af maar ook ijver, trots én waardigheid.
Niet elk schrijversinterview heeft de allure en diepgang van een gesprek in The Paris Review, nog altijd een ijkpunt in het genre. Maar een aantal wetmatigheden lijken er wel te bespeuren wanneer auteurs zich over hun stiel uitlaten. De ene bekreunt zich over de moeite die het kost een voortreffelijke zin op papier te krijgen en kijkt daar lichtjes getormenteerd bij. En verzekert ons hoe fel bevochten het eindresultaat tenslotte is. Easy reading is hard writing, n’est-ce-pas? De andere vertelt dan weer met een twinkeling in de ogen hoe makkelijk het schrijven hem afgaat, piece of cake. De ene schrijver schenk je bij een interview een voorzet van een halve zin en hup, hij brandt los. Bij de andere kun je uren peuteren naar een zinnig woord.
Er kleeft onmiskenbaar tragiek aan de achttien invoelende, portretterende diepte-interviews die Thomas Heerma van Voss heeft gebundeld.© Joris Casaer
Tussen deze varianten bewegen zich de schrijversinterviews van Thomas Heerma van Voss (1990) in De prullenmand heeft veel plezier aan mij. Met Onzichtbare Boeken / Verdwenen Boeken (2020), over zijn periode bij de kleine uitgeverij Babel & Voss, en zijn roman Het archief (2024) demonstreerde hij al zijn aantrekking tot de ambachtelijke (zelf)kant van de schrijverij. Zijn recente verzameling interviews haakt in op dat laatste boek, waarin de Amsterdammer zijn periode bij het sputterende tijdschrift Arabesk (waarin De Revisor viel te herkennen) met milde ironie en lichte weemoed tot leven bracht en verbond met de dood van zijn vader Arend Heerma van Voss, zelf een bladenman.
Er kleeft onmiskenbaar tragiek aan de achttien invoelende, portretterende diepte-interviews die Heerma van Voss nu heeft gebundeld. Ze verschenen eerder met tussenpozen op de site van het Literatuurmuseum in Den Haag, maar verdienen zonder meer een papieren bedding. Uitgangspunt is het verzoek van het (nog altijd bestaande) literaire tijdschrift De Revisor in 1977 aan liefst negenenzeventig Nederlandse auteurs om een getekend zelfportret te maken. Niet iedereen ging erop in, sommigen maakten er zich met een jantje-van-leiden vanaf. Maar verrassend velen reageerden met een stukje getekende huisvlijt. Wat zou er van hen geworden zijn, vroeg Heerma van Voss zich af. Nogal wat auteurs bleken overleden (onder wie Jan Cremer, Simon Vinkenoog, Remco Campert en J. Bernlef), dus hij moest haast maken om de anderen – voornamelijk witte mannen – bij de kraag te vatten.
Dit generatieportret bevat ook een waarschuwing voor de onachtzaamheid waarmee nieuwe generaties omspringen met hun voorgangers
Toen Heerma van Voss in 2022 in het Literatuurmuseum snuisterde, trof hij daar eerst het portret van Rudolf Geel aan. Het bracht hem op het idee de tachtiger op te zoeken, die ooit als opvolger van Harry Mulisch gold én in de jaren 1960 en ’70 een prominent schrijver van De Bezige Bij was, met romans als Een gedoodverfde winnaar (1977). Daarna ging het bergaf en kreeg hij zijn werk – dat nooit hoge verkoopcijfers haalde – moeizamer gesleten, al bleef Geel gestaag publiceren, in totaal drieëntwintig boeken. Toch wenkte de vergetelheid. In het interview schetst Geel “de geschiedenis van mijn verdwijning”. “Kan zijn loopbaan een voorafschaduwing zijn van de mijne?”, vraagt Heerma van Voss zich voorzichtig af.
Rudolf Geel© Steve Raviez / Literatuurmuseum
Het interview met Geel opent De prullenmand heeft veel plezier aan mij en zet de toon voor een mengeling van tragiek en vergeefsheid, maar ook een oneindig geloof in het schrijverschap. En het onverwoestbare besef dat literatuur het leven van de auteurs volledig inkleurde. Geel: “Dat moet je niet vergeten, hé, literatuur heeft me vanaf het begin veel opgeleverd. Ik heb een mooie tijd gehad.”
Heerma van Voss gaf de voorkeur aan portretteren in plaats van de lezer te overladen “met veel jaartallen, titels, feitjes, stijlanalyses of geëxpliciteerde dwarsverbanden”. In de gesprekken krijgen de auteurs veel ruimte om hun zeg te doen, alsof ze de balans mogen opmaken. Zelden met wrokkigheid, wel met een zekere teleurstelling, met Heerma van Voss als subtiele aangever: “Geregeld hoefde ik nauwelijks vragen te stellen.” Een enkele keer verkoos een schrijver schriftelijk te antwoorden, zoals Guus Luijters (die kort na het gesprek overleed).
Heerma van Voss spreekt met uiteenlopende figuren als Lidy van Marissing, Jan Donkers, Jan Kuijper, Hilbert Kuik of Ad Zuiderent, maar hij ging ook langs bij P.C Hooftprijswinnaars als H.C. ten Berge en Willem Jan Otten, of Cees Nooteboom, Mensje van Keulen en Judith Herzberg, nog altijd vooraanstaande namen. Ooit viel de literaire aandacht hen als een overrijpe appel in de schoot. Een recensie, en hup, ze waren gelanceerd. De vanzelfsprekendheid van een zeker succes of in ieder geval de garantie van publicatie valt op in de jaren 1970 (en ook nog in de jaren ’80). Met fluwelen handschoenen probeert Heerma van Voss het kantelpunt te traceren.
Veel ondervraagde schrijvers – van Hans Vervoort tot Arie van den Berg – breken zich het hoofd over het moment waarop ze uit de gratie zijn gevallen, Wanneer is de tijd hen beginnen te overwoekeren en drongen nieuwe generaties zich op? Soms geruisloos, soms met veel gedruis. In die zin, schrijft Heerma van Voss in zijn inleiding, is het duidelijk dat “elegant ouder worden een kunst is”, een “precair proces waar de ene schrijver beduidend meer talent voor heeft dan de andere”.
Judith Herzberg© Erik Mattijssen
De negenentachtigjarige Herzberg, die de afspraak een paar keer verplaatst, ontvangt hem in pyjama, ze had zich van dag vergist. Maar haar toon is vrolijk, ze heeft het schrijven nooit serieus genomen. “Voor mij blijft poëzie vooral een spel.” De monterheid slaat aanstekelijk over op de lezer, terwijl Heerma van Voss haar huishoudelijke routines betrapt. Ook sonnettenschrijver Jan Kuijper blijft vrij opgewekt, maar bij Arie van den Berg klinkt het dat “de dood een belangrijk ingrediënt wordt van ons gesprek”, hij heeft alvast zijn begraafplaats op Koningsakker in Arnhem geregeld. Hilbert Kuik, ook arts, is minder droefgeestig. Hij bewaart zijn esprit, hoewel hij geen uitgever meer vindt.
Opvallend ook hoe Mensje van Keulen zich nooit van de wijs heeft laten brengen. Vanaf haar debuut Bleekers zomer (1972) maakte ze furore, nu publiceert ze systematisch haar onverbloemde dagboeken (onder meer over haar “pokkehuwelijk”) en bereikt daarmee jongere generaties. Schrijven is volhouden, lijkt ze te suggereren: “Gewoon een kwestie van doorgaan. (…) Dat is altijd mijn houding geweest.” En toch. “Vroeger gold: twee recensies en mensen kochten je boek. Volgens mij was het allemaal makkelijker, minder puriteins. Er werd een feestje gehouden, daar kwam een Amerikaan die geen slaapplaats had, en de volgende ochtend lag hij naast je. Tegenwoordig moet je als schrijver iets duidelijks uitdragen, die zogenaamde X-factor en je moet voortdurend optreden.”
Blijven doorwerken alsof je het eeuwige leven hebt
Nogal wat auteurs schrijven stug door zonder dat ze een uitgever hebben of enig perspectief op publicatie. “Laten we eerlijk zijn, de jeugd zit niet meer om mensen van mijn leeftijd te springen. Dat is geen verwijt, zo werkt het”, zegt Anton Korteweg, dichter en oud-directeur van het Letterkundig Museum. Bij Nicolaas Matsier ligt dat anders. De auteur van het ooit zo succesvolle Gesloten huis (1994) is, ondanks zijn periodes van somberte, vooruitziend in de weer met nieuwe projecten en weet ze telkens onderdak te bieden: “Ik ben bijna tachtig maar blijf doorwerken alsof ik het eeuwige leven heb.”
Heerma van Voss heeft een pienter oog voor de treffende anekdote. Zo werd Mensje van Keulen ooit vergoed met een fiets voor de herdrukken van haar debuut. “Ja, het was een compleet andere tijd.” Dat Siebelink bij criticus Carel Peeters ging aanbellen, klinkt hilarisch maar geeft ook iets prijs over zijn ijdelheid. Nu zou hij ongetwijfeld critici met appjes bestoken. Tegelijk toont de interviewer Siebelink als kwetsbare tachtiger, eenzaam na het verscheiden van zijn vrouw Gerda, werkend aan zijn (inmiddels verschenen) Rouwdagboek.
Schrijnender is het interview met Jan Kal, die al eenentwintig jaar in een verwaarloosd appartement woont en tijdens het rommelige interview bezoek krijg van de huizeninspectie. Toch schemert er enig optimisme door. “De laatste jaren heb ik alleen maar geslapen, maar ik kom terug. (…) Ik heb nog zoveel te vertellen.”
Het interview met Cees Nooteboom is een pakkende, integere impressie waarin de dood schoorvoetend nadert
Een hele logistieke operatie was het interview met Cees Nooteboom, dat er pas na veel aandringen en omwegen kwam, omdat de oude maestro sukkelt met zijn gezondheid en teruggetrokken leeft op Menorca, verzorgd door zijn echtgenote Simone Sassen. Nooteboom zit in een rolstoel de El País te lezen als Heerma van Voss arriveert. Het is een pakkende, integere impressie waarin de dood schoorvoetend nadert. Nooteboom: “Het gaat al zo lang over het einde. Op een dag is het je beurt, en die dag komt nu erg dichtbij. De vraag is: heb je daar vrede mee, ja of nee.”
Voortdurend worden in de bundel er spijkers met koppen geslagen over de hoge leeftijd: “Je hebt niks aan ouderdom. Het is een soort rui die je langzaam overneemt, vooral lichamelijk. Het is afbraak”, meldt Willem Jan Otten, die strijdbaar terugblikt op zijn eigen “blinde geldingsdrang” en samen met Nooteboom, Van Keulen en Herzberg tekent voor de mooiste portretten uit deze hoogwaardige bundel.
Na het lezen van de gesprekken met deze “afgezanten en getuigen van voorbije periodes binnen de literatuur” rijst de vraag waarom de ene het maakte en de andere niet. Of mag de conclusie luiden dat de “kleinere” schrijver evengoed zijn plek verdient? Vast wel. Toch viel het Heerma van Voss op dat schrijvers “zelden een punt van complete tevredenheid bereiken”, ook niet nadat ze bekroond zijn. Er wordt inderdaad wel wat gejeremieerd. Soms voel je een odeur van tekortgedaanheid opwellen. Het gaat nergens over in een klaagzang, alsof Heerma van Voss dát er net op tijd wist uit te filteren, met zijn overheersende toon van elegante nuance. Chic hoe hij elke geïnterviewde in zijn waarde laat, al voel je wel wanneer hij er het zijne van denkt.
Deze bundeling interviews met een schrijversgeneratie verkent het voorland van hun vergetelheid
De prullenmand heeft veel plezier aan mij toont “een periode waarin literatuur meer aanzien en bereik had”, zoals Heerma van Voss sec opmerkt. Verbaast het dat over dit boek een melancholiek patina is gedrapeerd, een evocatie van vervlogen tijden waarin meer mogelijk leek? En een trigger warning van hoe snel de vergetelheid kan wenken. In die zin sluit het aan bij de essays van Jeroen Brouwers over verdonkeremaande, vergeten of in het maquis verzeilde schrijvers. Of bij wat Joris van Casteren deed toen hij op bezoek ging bij vergeten dichters en schrijvers in Zeg mijn lezer dat ik doorschrijf (2006) of In de schaduw van Parnassus (2002). Voor de interviewtechniek heeft Van Voss gelonkt naar Vrij Nederland-coryfee Bibeb, zeker in de manier waarop hij de leefomgeving van de auteurs met markante details tot leven wekt.
Dit generatieportret verkent het voorland van hun vergetelheid. Maar het bevat ook een waarschuwing voor de onachtzaamheid waarmee nieuwe generaties omspringen met hun voorgangers, en ze té snel afserveren. “De fixatie op jeugd vind ik onzinnig, want er zijn genoeg oudere schrijvers die veel te vertellen hebben, maar nooit meer ergens voor worden gevraagd”, zei Heerma van Voss in Het Parool. Of hij met deze bundel daadwerkelijk het herlezen van hun (soms moeilijk vindbare) boeken aanwakkert, is een dubbeltje op zijn kant.
Thomas Heerma van Voss, De prullenmand heeft veel plezier aan mij. Schrijversportretten, toen en nu, Das Mag, Amsterdam, 2025, 238 p.







Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.