Kunnen Vlaamse vrouwen echt niet schrijven?
Vrouwelijke auteurs vallen stukken minder vaak in de prijzen dan hun mannelijke collega’s. Nog beroerder doen Vlaamse vrouwelijke schrijvers het, zeker in Nederland. Vanwaar die dubbele achterstelling? Een combinatie van een mannelijke meetlat en een imagoprobleem van de Vlaamse letteren, denkt Gaea Schoeters, laureaat van de Ultima Letteren.
Dat vrouwelijke auteurs nog steeds minder literaire prijzen winnen dan hun mannelijke collega’s is al lang geen nieuws meer. Ik zal u de precieze cijfers besparen, maar voor alle grote prijzen (de P.C.-Hooftprijs, de Libris, de Boon voor literatuur) geldt hetzelfde: maximaal vijfentwintig procent van de winnaars zijn vrouwen. Met als trieste uitschieter de Gouden Uil/Fintro Literatuurprijs, met één vrouwelijke winnaar op drieëntwintig edities.
Minder algemeen bekend is het ronduit belabberde aantal vrouwelijke Vlaamse winnaars. In het recente nummer Schrijver voor de spiegel van de lage landen houdt Emy Koopman de lijst met Libriswinnaars tegen het licht en meldt in een voetnoot dat geen enkele Vlaamse vrouw ooit die prijs in de wacht sleepte. De drieëntwintig keer uitgereikte Prijs der Nederlandse Letteren ging éénmaal naar een uit Vlaanderen afkomstige vrouwelijke schrijver: Christine D’Haen. Voor de Boekenbon Literatuurprijs moeten we terug naar 1989, toen die nog de AKO heette, om een Vlaamse winnaar van vrouwelijke kunne te vinden: Brigitte Raskin. De Bordewijkprijs telde in zesenzeventig jaar één winnaar uit Vlaanderen met een XX-chromosoom, Annelies Verbeke; vorig jaar kwam daar Marieke De Maré bij. De Boon is nog wat jong om statistisch relevant te zijn (de enige Vlaamse winnaar bij de literatuur voor volwassenen tot hiertoe is Geert Buelens, die al vijftien jaar in Nederland woont), maar tussen de twintig schrijvers die ooit de shortlist haalden, staat slechts één Vlaamse vrouw: Tülin Erkan.

© Paul Willaert
Nogal wiedes, denkt u nu: er zijn nu eenmaal meer Nederlanders dan Vlamingen. Klopt, en slechts één inzending op vijf is Vlaams (wat verhoudingsgewijs eigenlijk al te weinig is). Dat staat ruwweg in verhouding tot het aantal Vlaamse winnaars, dat ook rond de twintig procent zweeft. Maar dat zijn, op de genoemde uitzonderingen na, wel allemaal mannen; de ondervertegenwoordiging van Vlaamse schrijfsters is dus nog groter dan de mathematische optelsom van de factoren Vlaams en vrouw zou doen vermoeden. Hoe komt dat? Kunnen Vlaamse vrouwen echt niet schrijven? Of is er iets anders aan de hand?
De mannelijke meetlat
De redenen waarom vrouwen minder prijzen winnen, heeft onderzoekster Corina Koolen uitvoerig beschreven: de norm voor wat als “grote literatuur” wordt gezien, is afgeleid uit de traditionele mannelijke canon. Met die lat gemeten, valt het werk van vrouwen in de ogen van lezers “te licht” uit. Want, dat wist Virginia Woolf al, “mannenthema’s” (zoals oorlog) gelden als belangrijker dan “kleinere” vrouwenthema’s – tenzij mannen daarover schrijven, dan winnen ze er prijzen mee, terwijl vrouwen die over mannenthema’s schrijven daarvoor meestal worden afgestraft.
Romans van vrouwen worden ook anders gelezen, gewaardeerd en beoordeeld, gewoon omdat er een vrouwennaam onder staat. Stijl, opbouw, humor en intertekstualiteit krijgen minder aandacht, het autobiografische juist meer. Algemeen krijgen vrouwelijke auteurs nog steeds minder mediaruimte en lagere beurzen en worden ze minder vertaald en bekroond.

Dat glazen plafond, en de daaruit volgende “onbekendheid”, verklaart de vrouwelijke ondervertegenwoordiging als winnaars van grote prijzen. Verzwarende factor: jongere vrouwen zijn vierentachtig procent zichtbaarder dan schrijfsters boven de veertig, en dergelijke prijzen gingen, zeker vroeger, meestal niet naar debutanten.
Oranje meetlat
Vlaamse auteurs kampen in Nederland evenzeer met een zichtbaarheidsprobleem. In een recent en genuanceerd stuk in NRC en De Standaard boog journalist Carl De Strycker zich over de (on)evenwichten in de lijst van de vijftig beste (en breed gelezen?) boeken van de eenentwintigste eeuw. Hij somde heel wat historische, culturele en structurele oorzaken daarvoor op. Kort door de bocht: Vlaamse namen zijn ondervertegenwoordigd in anthologieën en in de canon, Vlamingen zijn geen deel van het Grachtengordelcircuit en de poëtica in beide landen verschilt wezenlijk.
Allemaal waar, maar een bijkomend probleem is dat de Vlaamse Letteren nog altijd een imagoprobleem hebben. In Nederland en hier bij ons. In Vlaanderen worden wel meer Vlaamse auteurs gelezen dan Nederlandse, maar toch kijken we nog steeds op naar onze noorderburen. Tel maar eens na hoe buitenproportioneel veel ruimte sommige Nederlandse auteurs in Vlaamse media en op Vlaamse podia krijgen, een bijna goddelijke status incluis. Denk maar aan Wieringa, Pfeijffer, Rijneveld. Sterren in Nederland, en dus ook bij ons.

© Rob Stevens
Omgekeerd hebben Vlaamse auteurs alle moeite van de wereld om de grens over te steken, laat staan dat ze daar met dezelfde egards behandeld worden. Dat ligt niet alleen aan de Nederlanders, maar ook aan de Vlamingen zelf: we houden de mythe van de Nederlandse superioriteit graag mee in stand. Het begint al bij de Grote Drie: Hermans, Reve en Mulisch. Allemaal Nederlanders. Van Ostaijen, Boon en Claus hebben weliswaar ook een flinke status, maar worden toch minder vaak als Grote Voorbeelden genoemd, een Vlaamse vrouw al helemaal nooit.
Dat we in Nederland niet met dezelfde egards worden behandeld, ligt ook aan de Vlamingen zelf: we houden de mythe van de Nederlandse superioriteit graag mee in stand
De enige vrouw die überhaupt in die gewichtsklasse mag meespelen, is Connie Palmen; geen Vlaamse heeft ooit een dergelijke onvoorwaardelijke populariteit bereikt. Patricia De Martelaere was misschien wel mythisch, maar ook behoorlijk onzichtbaar. En zelfs los van hun soortelijk gewicht zijn Vlamingen in Nederland gewoon minder bekend: op een boekenfeest in Amsterdam testte ik ooit welke Vlaamse auteurs de aanwezigen konden opnoemen: de meesten kwamen niet verder dan Tom Lanoye. De laatste jaren kwamen daar Hertmans, Van Loo en Van Reybrouck bij, maar dan houdt het op. En ook op taalgebied geldt de Nederlandse norm nog steeds als standaard: Vlaamse romans moeten voor publicatie verhollandst worden of de Nederlandse lezers klagen.
Identiteit en inclusie
Nochtans is er de afgelopen jaren volop aandacht voor identiteit. Waarom speelt de Vlaamse identiteit (en de daarbij horende poëtica) in dat verhaal dan niet mee? En waarom blijft ook het m/v-onevenwicht zo hardnekkig onderbelicht?
De afgelopen maanden kreeg ik van zowat elke culturele instantie een enquête in mijn mailbox met de vraag of ik binnen het literaire landschap gediscrimineerd word op basis van mijn seksuele voorkeur, leeftijd, religie, etniciteit, fysieke beperking of genderidentiteit. Naar discriminatie op basis van geslacht vroeg niemand, naar achterstelling op basis van de Vlaams-Nederlandse onevenwichten evenmin. Een blinde vlek? Hoewel – of juist doordat –het twee criteria zijn die geen minderheid, maar een grotere groep aangaan, die daardoor over het hoofd gezien wordt? Misschien. Maar misschien verklaart het ook een en ander.
De – terechte – bezorgdheid over een gebrek aan diversiteit en inclusie binnen het culturele landschap is iets waarvan de meeste juryleden zich bewust zijn. Met een boutade: niet alle schrijvers zijn oude witte heteroseksuele middenklassenmannen. Dat verklaart de verschuivingen in long- en shortlists en de toegenomen aandacht voor “andere stemmen”. Maar in tegenstelling tot de andere diversiteitsaandachtspunten wordt de Vlaamse identiteit met politiek rechts geassocieerd, waardoor ze, in een links cultuurlandschap, de facto een minderheidsgroep zonder lobby is, waar (in een jury, in de media of bij programmatie) niemand aan denkt – of mee geassocieerd wil worden. Omdat er geen besef van achterstelling is, is er ook geen omkadering voor emancipatie: niemand – met uitzondering van Literatuur Vlaanderen – denkt er bewust aan dat de Vlaamse auteurs een extra duwtje in de rug nodig hebben. (Met als gevolg dat zelfs een Vlaamse prijs als De Boon voor literatuur vier keer op rij naar een Nederlander of in Nederland wonende Vlaming ging.)
De Vlaamse identiteit wordt met politiek rechts geassocieerd, waardoor ze, in een links cultuurlandschap, de facto een minderheidsgroep zonder lobby is
Nochtans zijn de omstandigheden waarin de Vlaamse auteurs moeten concurreren met hun Nederlandse collega’s niet gelijk. Denk maar aan het verschil in canonisering en de leeslijsten in het onderwijs: hoeveel Nederlanders lazen wij op school (zestig procent), hoeveel Vlamingen lezen zij (tien procent), en welke poëtica krijg je op die manier mee? Was de Nederlandse stijl en toon niet altijd de norm? Pas in 2015 werd een versie van de Nederlandstalige canon met meer aandacht voor Vlaamse literatuur samengesteld. Ook het uitgedunde Vlaamse uitgeverslandschap helpt niet mee. Hoeveel literaire uitgeverijen telt Vlaanderen nog? En liggen die boeken in Nederland in de boekhandel?
Het medialandschap ziet er in noord en zuid eveneens nogal anders uit. De Nederlanders zorgen goed voor hun eigen auteurs: denk maar aan de krans van jonge auteurs die rond De Groene Amsterdammer floreert; geen Vlaams medium dat op dezelfde manier jonge Vlaamse auteurs groepeert en ondersteunt. Aan Vlaamse zijde publiceren deze Nederlandse essayisten en columnisten eveneens; andersom publiceert vrijwel geen enkele Vlaming in Nederland. Ook politici bekommeren zich weinig om de promotie van schrijvers van eigen bodem. Zwaaide zelfs toenmalig Vlaams minister van Cultuur Jan Jambon (N-VA) tijdens de opening van de Leipziger Buchmesse niet met Pfeijffers Alkibiades in plaats van met een Vlaams boek? De optelsom van al die factoren speelt niet in het voordeel van de Vlaamse Letteren. Onbekend maakt onbemind.
‘Vlamingenliteratuur’
En er speelt nog iets: uit binnen- en buitenlands onderzoek, onder andere ook van Corina Koolen, is gebleken dat “diversiteitsauteurs” beter scoren, meer media-aandacht krijgen en meer bekroond worden als ze over hun eigen identiteit schrijven. Kortom: als ze “spreekbuis” zijn van een maatschappelijk achtergestelde groep, zodat we het over een maatschappelijk probleem in plaats van over de kwaliteit van hun werk kunnen hebben. Helaas wordt dit vaak als “migratieliteratuur”, “queerliteratuur”, et cetera gelabeld, wat aangeeft dat hun werk niet echt tot de Literatuur met grote L gerekend wordt, die wit, heteroseksueel en mannelijk blijft. Deze versmalling van hun werk is doodzonde en volkomen onterecht, maar verklaart misschien wel waarom een auteur als Tülin Erkan als enige Vlaamse vrouw (terecht!) de erkenning kreeg die ze verdient en de shortlist van de Boon haalde: omdat ze, door de hedendaagse maatschappelijke gevoeligheid voor haar identiteit, als jonge vrouw die over een dubbele culturele achtergrond schrijft, wél gezien werd.
Moet je, om als Vlaming in Nederland gezien te worden, heel Vlaams zijn van taal of thematiek, of er juist een eerder Nederlandse stijl op na houden om te kunnen scoren?
En ook daar wringt het voor de Vlaamse (vrouwelijke) auteurs: die schrijven nu eenmaal geen “Vlamingenliteratuur” over hun Vlaming zijn. Of zou dat toch hebben meegespeeld bij de goede ontvangst van boeken als Het smelt (Lize Spit) en Vele hemels boven de zevende (Griet Op de Beeck)? Want die romans raken wel aan de “Vlaamse” identiteit. Moet je, om als Vlaming in Nederland gezien te worden, heel Vlaams (en dus exotisch) zijn van taal of thematiek, of er juist, zoals De Maré, een eerder Nederlandse stijl op na houden om te kunnen scoren? Deze bedenkingen zonder afbreuk te willen doen aan de intrinsieke kwaliteit van hun werk; de vraag is waarom bepaalde boeken wel resoneren en andere niet.

© Emilie Bonjé
Zeker is dat niemand in een jury plots opspringt en zegt: hebben we wel aandacht voor de Vlamingen, en zeker voor de Vlaamse vrouwen, in het kader van inclusie?
Intersectionaliteit
Natuurlijk zitten juryleden niet met een tabel onder hun neus waarop ze identiteitscriteria aftikken; die lezen gewoon boeken. Hoop ik toch. Laat staan dat ze denken: we gaan eens lekker de Vlamingen en de vrouwen discrimineren, de Vlaamse vrouwen dubbel. Zo gaat het niet. Wat jammer is, want dat zou makkelijker te fiksen zijn; niks moeilijker om tegen op te boksen dan een blinde vlek voor een systemische achterstelling waarvan je je niet bewust bent. Want juryleden zijn wel mensen. Die net als elke andere lezer vatbaar zijn voor bekende namen, marketing, buitenmaatse aandacht en bewondering voor bepaalde (Nederlandse/mannelijke) auteurs of de sensibilisering voor bepaalde vormen van diversiteit en vernieuwing van de canon. En in deze mediahypes (waarin kwaliteit vaak verward wordt met populariteit, want kranten willen lezers en podia willen publiek) en maatschappelijke sensibiliseringscampagnes vallen vrouwen en Vlamingen uit de boot. Correctie op die dubbele ondervertegenwoordiging is er niet, want geen van beide groepen wordt gezien als structureel ondergewaardeerd. En dus winnen Vlaamse vrouwelijke auteurs geen prijzen.
Vrouwen en Vlamingen vallen uit de boot. Correctie op die dubbele ondervertegenwoordiging is er niet, want geen van beide groepen wordt gezien als structureel ondergewaardeerd
Wat ik interessant zou vinden, is te weten hoeveel Vlaamse en Nederlandse vrouwen vertaald worden. En hoe hun werk in het buitenland gewaardeerd wordt. Dat er minder vrouwen vertaald worden dan mannen is een feit, al is daar (als gevolg van een bewuste inspanning van de literatuurfondsen, die tegenwoordig sterk inzetten op vrouwelijke auteurs) wel verbetering in zicht: de laatste jaren schoof de verhouding m/v op van 70/30 naar 60/40. Als die percentages in Vlaanderen en Nederland identiek zijn, is dat alvast een aanwijzing dat Vlaamse vrouwen evenwaardig zijn aan hun Nederlandse collega’s.
Hoe ze het ervan afbrengen in een internationale context, hangt natuurlijk met andere factoren samen: de werking van de Fondsen, de literaire reputatie van hun land van herkomst en de invloed van hun bekendheid en verkoop in eigen land. Maar in het internationale landschap wordt in elk geval heel actief gelobbyd voor vrouwen, én voor de Vlaamse literatuur. Dus als we het daar even goed doen als de Nederlandse vrouwen, doet dat toch vermoeden dat het feit dat we in eigen taalgebied zo weinig prijzen winnen geen toeval is, maar een kwestie van intersectionaliteit.
Die dubbele achterstelling durven te benoemen, is in dat geval het begin van een oplossing. Want dat Vlaamse vrouwen simpelweg minder goed schrijven dan Nederlandse vrouwen, of dan Nederlanders tout court, geloof ik niet.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.