Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Gerrit Kouwenaars lange weg naar weerklank
0 Reacties
recensie
literatuur

Gerrit Kouwenaars lange weg naar weerklank

Gerrit Kouwenaar was niet altijd een ijkpunt in de Nederlandse poëzie: pas gaandeweg raakten lezers gewend aan de dichter die vond dat hij zelf uit zijn werk moest verdwijnen. Twee biografieën vertellen nu het levensverhaal achter dit oeuvre.

Als geen ander verwoordde en praktiseerde Gerrit Kouwenaar (1931-2014) in zijn werk de opvatting dat een gedicht een autonoom iets is. Voor veel dichters en poëzielezers was hij daarom een baken in de naoorlogse Nederlandstalige poëzie. Dat is hij denk ik nog steeds. De kern van de autonomie-opvatting is dat een gedicht enkel en alleen een ding van taal is, niet meer en niet minder. Een gedicht drukt niet een vooraf gegeven betekenis uit die de lezer dan maar moet zien te achterhalen. Het gedicht behelst alleen het gedicht. Lang was Kouwenaar daar heel streng in: het gedicht moest ontdaan worden van alle persoonlijke besognes van de dichter, de band met de dichter diende te worden geschrapt. “Kouwenaar moet zelf in zijn poëzie niet meer aanwezig zijn”, vertelde hij in een interview in 1966.

Is het dan niet vreemd dat er, bijna tien jaar na zijn dood, ineens niet één, maar zelfs twee lijvige biografieën zijn? In de tweede helft van 2023 verschenen bijna tegelijk Men moet. Biografie van Gerrit Kouwenaar van Arjen Fortuin en Morgen wordt het voor iedereen maandag. De oorlog van Gerrit Kouwenaar van Wiel Kusters. Op zich is het niet raar. Een biografie is er niet om het werk te verklaren, of om er de verborgen auteur uit op te graven. Een biografie past bij het geheel van de dichter die we lezen en koesteren. Het laat zien uit welk leven het werk is ontstaan, en hoe en waarom het zo gegroeid is. Maar ja, twee biografieën?

Wiel Kusters was lang de opperspreekstalmeester van de poëzie van Kouwenaar. Hij publiceerde in 1986 De killer, een proefschrift waarin hij Kouwenaars autonomieopvatting haarfijn uit de doeken deed. Daarna was hij dik bevriend met de dichter (zoals we kunnen lezen in de biografie van Fortuin). Kusters vertelde in recente interviews dat hij zichzelf de meest geëigende kandidaat vond om de biografie te schrijven. Hij was er eigenlijk al aan bezig, toen Kouwenaars uitgeverij Querido aan Fortuin vroeg om de biografie te schrijven. Teleurgesteld richtte Kusters zich daarom alleen op de periode van de Tweede Wereldoorlog, een belangrijke, misschien wel de belangrijkste, episode uit het leven van Kouwenaar. Die afbakening is niet het enige verschil.

Fortuin is veel meer een biograaf, die zich primair richt op het leven van zijn onderwerp. Kusters is meer een lezer die dicht bij het werk blijft. Graag zou hij het werk uit de oorlogsperiode verbinden met de klassieke Kouwenaar, zo lijkt het. Wanneer Kouwenaar in de oorlog schrijft over experimenteren, dan legt Kusters een verband met de experimentele poëzie van na de oorlog – terwijl juist hij moet weten dat de naoorlogse dichters bij experimentele poëzie niet aan een experiment dachten, maar aan experience – ervaring.

In het beste geval vullen de twee boeken elkaar aan; soms gaat Kusters dieper op een gebeurtenis in, soms Fortuin. Kusters staat wat uitgebreider stil bij de gedichten, Fortuin maakt meer werk van Kouwenaars arrestatie en proces.

Maar eigenlijk denk ik dat Kusters te veel een lezer is, te veel liefde en eerbied voelt voor de dichter Kouwenaar, om echt zijn biograaf te kunnen zijn. Dit is niet negatief bedoeld, maar ik begrijp wel dat Querido Fortuin gevraagd heeft.

Kouwenaar wordt geboren in 1923 als tweede zoon van een gevierd journalist. Al jong weten beide broertjes Kouwenaar dat ze willen gaan leven van de kunst. David als schilder, Gerrit als dichter. Maar de oorlog doorkruist hun jonge levens. Die oorlog is vooral saai. Gerrit woont bij zijn ouders in Baarn. Hij blijft schrijven en laat zelfs een bundeltje drukken. De gedichten zijn nogal ouderwets, om niet te zeggen oubollig:

Stil mijne ziele, zwijg nu stil:
zo vele dingen zijn er om te wenen:
de dode duiven in de duiventil,
de tere bloesem, rottend op de stenen…
stil mijne ziele, zwijg nu stil.

Om wat meer te beleven gaan de broers in Amsterdam in een leegstaand pand wonen. Daar worden ze op een avond opgepakt door de Duitse Sicherheitsdienst. Als blijkt dat Gerrit in een clandestien blaadje (Lichting) heeft gepubliceerd, gaat hij voor langere tijd de gevangenis in. Een angstige tijd, die hem volgens eigen zeggen voor de rest van zijn leven beïnvloed heeft. Hij wordt verhoord, mishandeld en geeft daarbij de naam van zijn contactpersoon prijs. Zijn roman Ik was geen soldaat (1951) heeft het schuldgevoel over dit verraad als onderwerp. Uiteindelijk komt hij vrij, onder andere door tussenkomst van zijn vroegere Duitse leermeesters Wolfgang Frommel en Wolfgang Cordan.

Wanneer de oorlog voorbij is, is het armoe troef. Nog altijd probeert Kouwenaar te leven van de kunst (het is eigenlijk de rode draad in Fortuins biografie). Om toch iets te verdienen gaat hij schrijven voor De Waarheid, de krant of beter het partijblad van de communisten. Regelmatig zal Kouwenaar zich voor de rode idealen uitspreken, maar een overtuigd of militant communist wordt hij nooit. Kouwenaar is vooral zoekende. Dit is het mooiste deel van de biografie. In De Waarheid schrijft Kouwenaar lovend over Gerard van het Reves roman De avonden. De verlate puberteit van Frits van Egters was voor hem zeer herkenbaar. Kouwenaar zoekt een eigen leven: een redelijke woning, een inkomen, een vrouw, liefde, literaire connecties, poëzie, zijn eigen stem. Vernieuwing is het toverwoord, maar in de poëzie zit hij nog altijd vast in het oude stramien:

ieder woord dat ik nog uit wil spreken,
versmoort zichzelf, wijl ik het niet kan breken.

Regelmatig spreekt Kouwenaar zich voor de rode idealen uit, maar een militant communist wordt hij nooit

Dan ontmoet Kouwenaar Lucebert: “Zijn poëzie was wat ons voor ogen schemerde als een mogelijkheid; wat je met poëzie kon doen. Zo direct. Zo opgewonden. Zo vertederend en ontroerend.” Lucebert breekt niet zozeer het woord als wel de hele versificatie open: ritme, metrum, zinsbouw, idioom. Tegelijk ontmoet Kouwenaar meer geestverwanten: Jan Elburg, Remco Campert, Simon Vinkenoog. Hij trouwt en trekt in bij zijn eerste vrouw, Tientje Louw. Eindelijk lacht het leven hem weer toe. Hier ongeveer stopt de biografie van Kusters.

Dat is jammer, want nu pas begint Kouwenaar de dichter die hij wil zijn echt te ontdekken. Omdat hij zijn hand niet omdraait voor een essay of manifest, wordt Kouwenaar al snel de woordvoerder van de experimentelen ofwel deVijftigers. Maar al snel blijken ook de onderlinge verschillen en begint Kouwenaar meer voor zichzelf te spreken. Tegelijk begint het meest pikante deel: over de onderlinge verhoudingen. Jaren later zegt Kouwenaar hierover: “We hielden zoveel van elkaar, maar we waren geen flics, we konden het niet met elkaar doen. Dus deden we het met elkaars vriendinnen.” Op het Boekenbal van 1951 ging Campert er met het mooiste meisje, Freddie Rutgers, vandoor. Als hij haar een paar jaar later op slag verlaat, kaapt Kouwenaar haar voor de neus van de smoorverliefde Elburg weg. Tientje wordt, tot ieders verbazing, aan de kant gezet en valt in de armen van Kouwenaars kompaan bij De Waarheid, Jan Vrijman, die over alle affaires een sleutelroman schrijft.

Omdat hij zijn hand niet omdraait voor een essay of manifest, wordt Kouwenaar al snel de woordvoerder van de Vijftigers

Intussen heeft Kouwenaar nog steeds geen cent. En erger nog: geen uitgever voor zijn poëzie. Kouwenaar geldt als moeilijk. Abstract en onpersoonlijk. Zijn naar binnen gekeerde poëzie vindt minder makkelijk weerklank. Pas in 1953 verschijnt zijn echte debuut, achter een woord. Het duurt een paar bundels voor hij bij Querido in 1960 met de stem op de 3e etage zijn vaste plek vindt. In dat jaar valt ook in de liefde alles op zijn plaats. Wanneer Elburg er alsnog in slaagt zijn Freddie te veroveren, ontmoet Kouwenaar via een contactadvertentie Paula Hofmeester (een vrouw met een rijbewijs, een huis en een vaste baan, aldus Fortuin). Met Paula zal hij tot aan haar dood in 2000 samenblijven.

Langzaam raken de Vijftigers gecanoniseerd en in de jaren die volgen, schuiven zij als juryleden elkaar graag de literaire prijzen toe. Kouwenaar publiceert zijn klassieke bundels (waaronder zonder namen in 1962, data/decors in 1971, en volledig volmaakte oneetbare perzik in 1978), waarin de autonome poëzieopvatting zijn mooiste ontplooiing vindt. Geld verdient hij vooral met talloze, zeer gewaardeerde toneelvertalingen. De dichter wordt in alle kranten serieus besproken, Kusters dissertatie verschijnt en Kouwenaars poëzieopvatting is een stroom waarin veel dichters zich kunnen vinden. Het leidt tot epigonisme, maar ook tot kritiek (van onder meer Komrij en de Maximalen). Het lezende publiek raakt echter steeds meer aan hem gewend. En zodra hij wat meer persoonlijks in zijn gedichten laat doorschemeren, in een geur van verbrande veren (1991), zijn de kritieken juichend. Kouwenaar is een literair instituut geworden.

Kouwenaar geldt lange tijd als abstract en onpersoonlijk. Zijn naar binnen gekeerde poëzie vindt minder makkelijk weerklank

Omdat Kouwenaar een hoge leeftijd (91) bereikt, staat het laatste deel van Fortuins biografie onvermijdelijk vol doden. Alle vrienden van het eerste uur leggen het loodje: Lucebert, Elburg, Vrijman, Schierbeek. Fortuin laat ook zien hoe Kouwenaar tamelijk onhandig met verdriet omspringt, rond de dood van Faverey bijvoorbeeld, maar ook rond de dementie van zijn vrouw. Na haar dood schrijft hij dan weer wel fraai over zijn rouw in totaal witte kamer (2002). Als er naar aanleiding van deze bundel ook een televisiedocumentaire over hem wordt gemaakt, krijgt hij echt een groot publiek.

In een interview met NRC stelt de dichter dat zijn poëzie uit de jaren 1970 misschien toch wat te abstract en te veel in zichzelf gekeerd was. “Als je ouder wordt, begint het besef tot je door te dringen dat poëzie niet uitsluitend over poëzie gaat, maar dat het ook gebruikt kan worden als middel om te zeggen waar het op neerkomt.” Gelukkig is over poëzie nooit het laatste woord gezegd, ook niet in interviews en biografieën.

De biografie van Fortuin geeft een compleet en redelijk objectief beeld van het leven van de dichter, van zijn worsteling in en met de oorlog, zijn financiële en amoureuze struggles, zijn ontwikkeling als dichter en zijn plaats in de Nederlandse poëzie. Hij spaart zijn onderwerp op sommige momenten niet, zoals het hoort. Anderzijds zijn er genoeg leuke details, zoals de Scrabblepapiertjes vol rijmpjes of Kouwenaar als sneldichter van Sinterklaasgedichten bij de Bijenkorf in 1949 (een groot succes). Kusters’ boek kun je lezen als een aanvulling: als een echte poëzielezer staat hij wat uitgebreider stil bij de teksten uit de moeilijkste periode in het leven van de dichter.

Arjen Fortuin, Men moet, Biografie van Gerrit Kouwenaar, Querido, Amsterdam, 2023, 589 p.

Wiel Kusters, Morgen wordt het voor iedereen maandag. De oorlog van Gerrit Kouwenaar. Biografie, Cossee, Amsterdam, 2023, 395 p.

Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.