Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Klimaatdichters zoeken toekomst in het verleden
0 Reacties
© Charlotte Peys
© Charlotte Peys © Charlotte Peys
literatuur

Klimaatdichters zoeken toekomst in het verleden

Tweehonderd Nederlandstalige dichters zijn verenigd onder de noemer ‘Klimaatdichters’. Op activiteiten van Amsterdam over Brussel tot Wevelgem, op hun website klimaatdichters.org en in de bloemlezing Zwemlessen voor later pleiten ze voor een omwenteling. Het klimaat duikt ook al geruime tijd op in individuele dichtbundels, en zeker de laatste jaren zijn de titels die het thema aanraken amper bij te houden. Een poging tot definitie en ordening.

Als poëzie een zoektocht is naar taal voor een nieuwe ervaring, dan proberen klimaatgedichten zaken als klimaatverhitting, plasticvervuiling, ontbossing, uitputting van grondstoffen en de gevolgen daarvan voor de sociale ongelijkheid in taal te gieten. Klimaatpoëzie is geen hedendaagse natuurpoëzie, ze hoort eerder thuis bij de verzetspoëzie. Ze kiest verontwaardiging boven verwondering.

Zo zou ik klimaatpoëzie toch definiëren na het lezen van de bloemlezing Zwemlessen voor later (2020). In individuele bundels nemen dichters de tijd om voorbij de verontwaardiging te komen. Wat daarbij opvalt, zijn de vele verwijzingen naar boeken, tv-documentaires, Wikipediaweetjes en YouTubefilms. Dichters citeren ze niet alleen als een bron van kennis, ze voeden ook hun onthutsing. Die gemedieerde ervaring definieert hen als dichters van de eenentwintigste eeuw en vormt meteen ook de leidraad voor mijn artikel. Waar halen deze dichters de mosterd voor hun poëzie?

(Bijbelse) rampscenario’s

Het laatste decennium toont dat de klimaatverhitting een feit is, maar er wordt ons tegelijkertijd voorgehouden dat de grootste ramp nog moet komen. Sommige dichters zoeken zich een houding tegenover die dreiging van de Apocalyps. Daarbij ruilen ze Hollywoodfilms in voor natuurdocumentaires, de Bijbel en sciencefiction.

Massastrandingen (2019) van Moya De Feyter is opgebouwd uit fragmenten van één zin tot maximaal één bladzijde die verspreid liggen over het blad als afval op het strand na een zomers weekend. Door een gelijke typografie vloeien vervolgens fragmenten samen tot verhaallijnen. Onder andere de laatste momenten met een stervende grootmoeder (de sterkste stukken) en de verwerking van een relatiebreuk wisselen af met scènes uit een gezin dat rustig zijn bezigheden voortzet terwijl een overstroming dreigt. Vader werkt door aan zijn academisch onderzoek, zoon blijft lezen in zijn walvissenboek (met weetjes over walvissen die in andere verhaallijnen ook een rol spelen), moeder mijmert rond in huis en dochter blijft voor zich uit staren. Ondertussen stijgt buiten het water, begint het binnen te sijpelen “en dan is het opeens te laat, dan ligt het moment al in het verleden”.

De bundel toont een spagaat tussen enerzijds de onverschilligheid voor het grote drama en anderzijds de betrokkenheid bij de kleine, persoonlijke drama’s van relatiebreuk en verlies. Dat leidt naar het einde van de bundel tot de volgende bedenking:

ik moet wel van nature slecht zijn
dat ik nog altijd meer aan jou
dan aan de aarde denk

Voor Het Drogsyndicaat (2021) – oorspronkelijk een theatertekst maar door corona omgetoverd tot dichtbundel – greep Mischa Andriessen terug naar de Bijbelse zondvloed. De gedichten vertellen het verhaal van Naäma en Noach, hun drie zonen en nog enkele personages. Meer dan over het beschrijven van de zondvloed gaat de bundel over hoe deze mensen omgaan met de opgedane trauma’s. Chem bijvoorbeeld, Noachs oudste zoon, heeft de verdrinking van een meisje met groene ogen op zijn netvlies gebrand staan. Zijn trauma is het sterkst gekoppeld aan de overstromingen. Noach worstelt daarentegen met het einde van zondvloed, wanneer de mensen weer op het land komen en het gewone leven weer oppakken en hij zich niet meer de uitverkorene van God weet. Hij verlangt zelfs naar een nieuwe zondvloed. Sem, de tweede zoon, en zijn vrouw Ila moeten een miskraam verwerken. En Naäma probeert met slapen het spook van het voortleven met “een legere man” te verjagen. Die man heeft bovendien haar zoon Chem verbannen, een tweede verdriet dat haar blijft achtervolgen.

De kracht van deze bundel zit in de manier waarop Andriessen het Bijbelse idioom in een hedendaags jasje heeft weten te steken. Hij gebruikt bij momenten een verwrongen grammatica. Ook wisselt hij voortdurend tussen personages en gebeurtenissen, waardoor je er je aandacht moet bijhouden als lezer. Het versterkt in mijn ogen de traumatische ervaring nog, al kan het je bij momenten ook moedeloos maken.

Naast onverschilligheid en traumaverwerking kun je ook, zoals Dominique De Groen, een onmenselijke vrolijkheid tentoonspreiden tegenover wat er op de wereld afkomt. Al in eerder werk leerde ze de lezer hoe te dansen in het licht van de nakende Apocalyps, om een recensie in de lage landen te parafraseren. In Sticky Drama (2019) bijvoorbeeld voert ze een toekomstige wereld op, waarin de mens en bijna alle natuur uitgestorven is. In die wereld floreren de zuurresistente, olieliefhebbende bacteriën: “olie vult de leegte tussen onze cellen”. En ook “de radioactieve kokoskrab” heeft het blijkbaar overleefd. De bacteriën zijn natuurlijk extatisch dat ze het rijk voor zich hebben. Vanuit het standpunt van de overwinnaars is klimaatverhitting een goede zaak.

Ook in haar nieuwste bundel Slangen (2022) is er sprake van rampspoed: “alleen de coyotes hebben de zure regen, de radioactieve en / ultraviolette straling overleefd // ze zijn kleiner dan vroeger […] baden in het gif van de 21ste eeuw, moerassen van vooruitgang”. Maar ze zet ook een stap verder in haar ontregelende blik op de maatschappij. De Apocalyps wordt zowaar een fashionstatement in een wereld vol camera’s en glossy’s, een statement dat je moet believenom hot te zijn: “voor jou een apocalyps, voor deze lieve engel des doods / slechts een knapperige snack”. De bundel heeft bij momenten iets van een B-film, met veel (slangen)lichamen die uit elkaar gereten worden. Maar aan het eind blaast ze voor alles de entertainmentbusiness zelf op. Als collateral damage zet ze ook het idee van dé grote ramp te kijk. Elke verandering zal uit vele kleine stapjes bestaan:

Deze revolutie zal traag en slijmerig en donker zijn
ze zal miljoenen wriemelende slangetjes zijn
die stil, geduldig gaatjes boren
in de schil van de dag

Alternatieve leerdichten

Deze trage, kleine revolutie is al bezig. Al wat je moet doen om ze te zien, is anders naar het verleden kijken. Charlotte Van den Broeck doet dat bijvoorbeeld in Aarduitwrijvingen (2021). Deze sterk gecomponeerde bundel biedt de lezer een gelaagde reis door landschappen, die meteen ook als metafoor werken voor de man-vrouwverhoudingen. De ene keer gebruikte ze documentaires om de paring van twee schildpadden zo te beschrijven dat je het onderliggende seksuele geweld voelt. In andere gedichten verwijst ze naar mythologieën uit Zuid-Amerika of Turkije met sterke vrouwen in de hoofdrol. Door landschap en vrouwelijk lichaam voortdurend aan elkaar te koppelen, krijgt de bundel ook een ecofeministische inslag. De bundel is uitdagend, maar wie in de verwijzingen duikt, krijgt vergeten geschiedenissen voorgeschoteld die het waard zijn te herontdekken.

Frank Keizer wil in De introductie van het plot (2022) ook de westers-kapitalistisch gekleurde geschiedenis herschrijven, want: “een geschiedenis die anders werd verhaald / bracht andere toekomst voort”, citeert hij filosofe Isabelle Stengers. Keizer reikt de eerste bouwstenen daarvoor aan, her en der gesprokkeld bij zowel recente denkers (naast Stengers ook Ivan Illich, Anna Tsing, …) als oudere auteurs (Gorter, Marx tot zelfs Hesiodos). Zijn werkmethode sluit aan bij het woord “plot”, dat hij aan denker en auteur Sylvia Winter ontleende. Het plot was het kleine stukje grond dat plantageslaven in bruikleen kregen om in hun eigen levensonderhoud te voorzien, nadat ze van hun werk op de plantage terugkwamen. De eigenaar gaf het hun, zodat hij niet zelf voor hun levensonderhoud moest zorgen – dus eigenlijk uit gemakzucht. Maar op die plek speelde zich hun echte, intieme, van de onderdrukking afgescheiden leven af. Ze kwamen er ’s avonds samen, kweekten er planten uit hun (vaak Afrikaanse) geboortestreek en lachten er, zongen, dansten en bekokstoofden toekomstplannen.

Keizer brengt ideeën van velen samen, plant ze en verzorgt ze, opdat ze toekomst krijgen. De bundel is tegelijk intiem – je volgt zijn leesproces – en op samenleven gericht. Het gaat er bij hem om te “beseffen dat we zelf zijn ontbost”, maar dat ecologische aspect is ook meer dan een metafoor. De westerse mens heeft niet alleen andere mensen als slaven behandeld, maar ook de natuur. Hij ontneemt vandaag nog altijd grondstoffen aan haar zonder iets gelijkwaardigs in ruil te geven. Je voelt zo de mogelijkheid om cynisch te worden bij wat aangeplante bomen langs een autosnelweg ter compensatie van een gekapt bos. Maar de sterkte van Keizer is dat hij die stap overslaat en zoekt naar “de meerdere verhalen van de aarde”:

leer liever leven zonder vooruitgang de aarde af te speuren zonder notie iets plukken
beseffen dat marges niet bestaan het centrum evenmin het gaat om parallelwerelden

De bundel zit vol zelfreflexieve momenten. Zo stelt Keizer zich de vraag of hij een leerdicht aan het schrijven is. Daar valt veel voor te zeggen. Net zoals Andriessen een dramatische component heeft en De Groen een episch, verhalend karakter aan haar bundels geeft, zit je bij Keizer op schoot te luisteren naar wat hij van deze wereld geleerd heeft, soms zelfs letterlijk in een socratische dialoog. Poëzie is in elk geval weer meer dan de expressie van emoties (zelfs bij de het sterkst op emoties inzettende De Feyter) en meer dan lyriek (zelfs bij de zangerige Van den Broeck).

Filosofisch geïnspireerde natuurpoëzie

Nog een insteek op deze bundels krijg je als je filosofische stromingen erbij betrekt. Waar die bij Keizer eerder marxistisch is en je bij Van den Broeck en De Groen een feministische grondstroom voelt, merken we een duidelijke invloed van de hedendaagse ecofilosoof Bruno Latour in de laatste bundel die ik hier uitlicht: Appelblauwzeegroen (2022) van Herlinda Vekemans. Een van Latours inspirerende ideeën is dat we een stem moeten geven aan het meer-dan-menselijke. Enerzijds ziet hij een grote rol weggelegd voor de kunsten om ons het verhaal van de zee, de Tasmaanse duivel of het bos bij jou om de hoek te vertellen. Anderzijds wil hij de natuur ook juridische rechten geven, zodat de zee kan protesteren tegen de plastic vervuiling, de Tasmaanse duivel zijn habitat kan laten beschermen opdat hij niet uitsterft, of het bos om de hoek een kapverbod kan eisen.

Zowel het juridische als kunstzinnige stemgeven aan onze “vergankelijke appel”, onze aardbol, vind je terug in Appelblauwzeegroen. Gedichten met juridisch klinkende titels als ‘Aanzegging’ en ‘Groepsvordering’ doen dat eerste. Andere gedichten spreken vanuit onder andere de schaalhoren, de heremietkreeft en het in Nederland uitgestorven plantje zeegroen walstro over de en hun wereld. Vaak wordt vanuit het perspectief van het dier naar de mens gekeken, zoals in ‘Zeem’: “De dieren hoorden hoe mensen van eer en stand / beleidsmakers en gezagsdragers paaiden.”

De personificaties geven de gedichten een sprookjesachtige sfeer mee, maar altijd ligt er onderhuids ook iets te schrijnen. Het openingsgedicht bijvoorbeeld klinkt als een ontstaansmythe: “Zo is het begonnen, lang geleden / toen het land de zee verliet […] het ontsnapte aan de dwingelandij en voelde zo voor het eerst de zon.” Van de mens lijkt nog geen sprake, maar dat het gedicht ‘Zeewering’ heet, doet toch een menselijke ingreep vermoeden. Het is de mens die land van zee gescheiden heeft.

Het langste gedicht van de bundel, ‘laudato si’, brengt tien momenten samen waarop dier en mens er voor elkaar zijn, zoals deze: “Een wesp landt in een vijvertje en dreigt te verdrinken. Ik vis haar eruit met een stokje en samen wachten we tot haar vleugels droog zijn.” Hier raakt Vekemans aan hoe Keizer vrede definieert: “omdat je in aanwezigheid wilt spreken van wat verloren dreigt te gaan / nog een definitie van vrede al is die dan onbekend gebleven of op een zijspoor gezet.”

Een belangrijke les bij het leren rijden is dat je je blik op de weg richt en niet op het obstakel. Je kijkt naar waar je wilt rijden. Van den Broeck, Keizer en Vekemans geven niet zomaar stem aan het vrouwelijke, het samenzijn en het meer-dan-menselijke. Hun bundels zijn luisteroefeningen, ze trainen de lezer om blijvend die door het kapitalisme overschreeuwde geluiden te horen. En ze zijn rijrichtingen, gps’en om ons voorbij de doemscenario’s van de klimaatcrisis te laveren. Nu nog daadwerkelijk met zijn allen de tanker aan het draaien krijgen.

BIBLIOGRAFIE
Mischa Andriessen, Het Drogsyndicaat, Querido, Amsterdam, 2021
Annelie David, Moya De Feyter en Saskia Stehouwer (red.), Zwemlessen voor later, Vrijdag, Antwerpen, 2020
Moya De Feyter, Massastrandingen, Vrijdag, Antwerpen, 2019
Dominique De Groen, Slangen, het balanseer, Gent, 2022, Sticky Drama, 2019
Frank Keizer, De introductie van het plot, Pluim, Amsterdam, 2022
Charlotte Van den Broeck, Aarduitwrijvingen, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2021
Herlinda Vekemans, Appelblauwzeegroen, Poëziecentrum, Gent, 2022
Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.