Joseph Pearce schrijft in ‘Schoon schip’ een geschiedenis van overal en nergens
Het is zinloos om tot één stam, ras of partij te willen behoren, laat Joseph Pearce zien in Schoon schip, een eerlijk en ontroerend zelfonderzoek waarin hij een lans breekt voor een hybride identiteit. Maar zijn scherp afgestelde radar voor homohaat en antisemitisme voert hem naar een sombere conclusie: emancipatie is passé.
In Schoon schip van Joseph Pearce groeit de ik-figuur op in een groothandel van koloniale waren in Vilvoorde. Koloniale waren: die woorden voeren me meteen naar de autobiografische romans van Jan Wolkers, zoals De walgvogel en Terug naar Oegstgeest. Daarin zien we een jongen opgroeien in een groot gezin, waarvan de ouders ook een winkel in “koloniale waren” dreven. Wolkers’ jeugd rook naar trassie, kaneel, kruidnagel, lombokpepers, kaneel, koffie en thee. Bij Pearce in Vilvoorde zal het anders hebben geroken dan in Oegstgeest, hij roept het beeld op van “sardines en makreel in houten kisten met hun stoffige geur van grof gezaagde planken”. Pearce gaf een van zijn eerdere romans overigens de titel Koloniale waren (2001). Het was fictie, maar losweg gebaseerd op zijn jeugd.
Joseph Pearce maakt de rekening van zijn leven op in Schoon schip © Koen Broos
In de handel van producten uit de koloniën, respectievelijk Nederlands-Indië en Congo, zat muziek toen Pearce en Wolkers jong waren. Kolonialisme was toen doodgewoon, een vanzelfsprekend recht van de westerse elite. Niet dat de ouders van Wolkers en Pearce als “kleine luyden” zelf producten roofden of oneigenlijk verkregen en er schatrijk mee werden. Zowel Wolkers als Pearce groeide op in een bescheiden milieu met rechtschapen ouders die hard moesten werken voor de kost. Beide zonen piekerden er niet over om hun ouders op te volgen in het bedrijf; zij maakten zich los en kozen een eigen weg. Wolkers werd beeldhouwer en schrijver; Pearce journalist, leraar en schrijver.
Verschillen zijn er zeker ook: de jeugd van Wolkers (1925-2007) ligt ver vóór die van Pearce (1951). Pearce groeide op een in gemoedelijke, ruimdenkende katholieke omgeving; het gezin-Wolkers was streng gereformeerd, rechtlijnig en godvrezend. Pearce is een ingetogen homoseksueel; Wolkers koketteerde als bronstige, wellustige heteroseksueel. Pearce heeft een verfijnde, subtiele, licht ironische schrijfstijl, Wolkers schreef direct, plastisch en ronkend. Maar in hun beider werk is het verhaal van hun familie ingebed in de grote geschiedenis, die van de politiek turbulente vorige eeuw, een tijd van enorme sociale en culturele veranderingen.
Vader Pearce sprak als Jood zelfs vergevingsgezind over de Duitsers, het volk van de nazi’s - althans over de gewone meelopers
Voor Pearce is zijn familiegeschiedenis altijd een literaire inspiratiebron geweest, voor romans, journalistiek en non-fictie. Er viel ook veel over te vertellen. Zijn moeder komt uit een Vlaams middenstandsgezin in Vilvoorde. Zijn vader, van geboorte Joods, groeit op in het toen Duitse Breslau (later het Poolse Wroclaw). In 1938 vlucht vader Pearce als zestienjarige voor de nazi’s naar Engeland. Als de oorlog uitbreekt moet hij, een Duitser immers, weer weg; hij komt in Australië in een interneringskamp terecht. Hij neemt dienst bij de Britse strijdkrachten, verengelst zijn naam van Werner Peritz in Vernon Pearce en belandt als bevrijder in Vilvoorde, waar hij verliefd wordt op Rosalie. Hij blijft in Vilvoorde. Hij wordt katholiek, ze nemen het familiebedrijf van haar ouders over en krijgen drie kinderen.
Zo komt Joseph Pearce dus aan zijn Engelse naam, een mooie schrijversnaam. Het duurde wel even voordat hij debuteerde. Na een tijdlang gewerkt te hebben als journalist, onder meer in Londen, ging hij lesgeven: Nederlands en Engels op een jezuïetencollege in Antwerpen. Daarnaast was hij literair criticus bij De Morgen. In 1999 kwam Het land van belofte. Een familiekroniek uit; het werd meteen een succes. Het is een journalistiek boek, met grote betrokkenheid geschreven. Pearce schrijft over de Joodse kant van zijn familie, op basis van brieven en gesprekken. Hij zoekt familieleden op die zijn ontsnapt aan de Holocaust of hem hebben overleefd en zijn uitgewaaierd over de wereld, en wonen in Bolivia, de Verenigde Staten of Israël.
Rosalie en Vernon, de ouders van Joseph Pearce, in 1946 in Vilvoorde. Pearce begon aan Schoon schip na de dood van zijn moeder, maar tekent in dit boek een scherper portret van zijn eerder overleden vader © Familiearchief Joseph Pearce
In zijn vorige autobiografische non-fictieboek, Tussen Oder en Zenne (2022), schreef hij gloedvol over zijn twee grootvaders, de Joodse Felix Peritz uit Breslau en de katholieke Joseph Vandenbrande uit Vilvoorde. In het nieuwe boek Schoon schip – weer non-fictie, je zou het een memoir kunnen noemen – keren veel familieleden terug, maar nu gaat het vooral over Pearce’ eigen leven. De drie autobiografische boeken horen bij elkaar en vormen samen het beste deel van zijn oeuvre.
Hoewel Pearce dit boek begon na de dood van zijn vierennegentigjarige moeder, die hem zeer aangreep, geeft hij een scherper portret van zijn eerder overleden vader. Het is een ontroerende man, die leefde voor zijn gezin en het jarenlang volhield in het familiebedrijf, werk dat hem weinig interesseerde en waarin hij zijn vele talenten niet kwijt kon. Als Jood werden hem Pruisische deugden als discipline en plichtbesef bijgebracht, maar ook liefde voor kunst, muziek, wetenschap en literatuur, die hij weer op zijn kinderen overbracht.
Een strenge vader was hij niet. Hij vergaf het zijn kinderen als ze zich misdroegen of slechte schoolresultaten haalden. Zelfs over de Duitsers, het volk van de nazi’s, sprak hij vergevingsgezind, althans over de gewone meelopers. En hij kocht een BMW en een Volkswagen, degelijke Duitse auto’s. Hij werd meer Vlaming dan de Vlamingen en vertaalde na zijn pensionering werk van Willem Elsschot in het Engels.
Joseph Pearce noemt zichzelf ‘te laf’ om een rolmodel te zijn voor homoseksuele leerlingen
Een rode draad in dit boek zijn discriminatie en uitsluiting, antisemitisme en homohaat. “Joods én homoseksueel”, vroeg een Nederlandse vriend ooit aan Pearce. Dat was toch “een dubbele beproeving”? Pearce reageert, schrijft hij, kortaf: “Wat je denkt, denken helaas velen met jou.” Maar de vriend had het empathisch bedoeld, hij zei het alleen als een botte Nederlander. Fel is Pearce ineens als hij schrijft: “Nergens ter wereld wordt een mens gepest, uitgelachten, afgerost, uitgestoten, ter dood veroordeeld of van een dak gegooid omdat hij heteroseksueel is.” Homo’s overal ter wereld overkomt dit wel. Hij ziet de homofobie ook in België toenemen, op scholen, onder jonge moslims en machojongens. “Mon prof de néerlandais est un pédé”, schreef een van zijn leerlingen over hem. Een andere leerling vroeg hem eens: “U bent voor de mannen, nietwaar?”, maar Pearce ontkende dat toen. Hij noemt zichzelf “te laf” om een rolmodel te zijn voor homoseksuele leerlingen.
Over de rol van homoseksualiteit in zijn leven schrijft Pearce weinig. Dat vind ik jammer, het had zijn geschiedenis completer en waarachtiger gemaakt. Hij vertelt iets over schutterige verliefdheden en korte relaties in Engeland, over zijn angst voor aids en over langdurige vriendschappen, maar niet over zijn liefdesleven na zijn terugkeer naar Antwerpen.
Als “onbesneden Jood” komt hij wel uit de kast, ook al is hij “slechts een vader-Jood”. Het besef tot die traditie te horen komt doordat hij weet wat zijn familie van vaderskant is overkomen, wat Joods zijn voor hun levens heeft betekend; zij vertelden hun aangrijpende verhalen toen hij hen sprak voor Het land van belofte.
Voor antisemitisme heeft Pearce een fijn afgestelde radar. Tijdens een lezing over Het land van belofte zei een vrouw dat ze zijn boek “typisch Joods” vond. Dat zat hem in de manier waarop de schrijver zijn verwanten ondervroeg, “zo geniepig, zo slinks”. Pearce was verbouwereerd en weet niet meer wat hij toen antwoordde. Wel verkocht hij die avond zijn boeken, met het grapje: “Ik zou geen Jood zijn als ik niets te verkopen zou hebben.” De mensen lachten bevrijd om zoveel “Joodse zelfspot”.
Over de huidige oorlog in Gaza is Pearce bedroefd én genuanceerd: “In een wedstrijd tussen de Joodse nazaten van de Holocaust en de nazaten van de Nakba – de Palestijnse catastrofe – zijn geen winnaars”, schrijft hij. Hij vreest “een oneindige cyclus van wraak en weerwraak. Enkel overleg kan tot verzoening leiden.”
In zijn slotwoord pleit hij voor een “hybride identiteit”. Hij beseft dat pogingen om bij “één stam, ras, partij of broederschap” te willen horen, zinloos zijn: “Mijn geschiedenis speelt zich overal en nergens af.” Het is een mooie gevolgtrekking van een eerlijk, ontroerend en analytisch zelfonderzoek. Daarna volgt toch nog een sombere conclusie; jongeren kiezen weer voor één identiteit, ziet hij: “Emancipatie is passé, rigiditeit de nieuwe norm. Weer staan de barbaren voor de poorten.” Ik hoop vurig dat Pearce op dit punt ongelijk heeft.
Joseph Pearce, Schoon schip. Confidenties van een onbesneden Jood, Manteau, Antwerpen, 2025, 272 p.




Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.