In ‘Tot alles in beweging komt’ vraagt Ester Naomi Perquin zich af van wie een verhaal is
Na een half dozijn dichtbundels en talloze columns komt Ester Naomi Perquin met een debuutroman waarin ze vele verhalen knap met elkaar vervlecht en moeiteloos van stijl wisselt. Daarbij stelt ze vragen over de macht van de auteur, de kracht van stilte en het eigenaarschap van een gedeeld verleden.
“Ik denk dat een verhaal nooit van één iemand is”, zei Ester Naomi Perquin (1980) in een interview met de VPRO Gids naar aanleiding van Tot alles in beweging komt. De debuutroman van deze voormalige Dichter des Vaderlands is inderdaad, in de woorden van Charlotte Mutsaers, geen “recht-op-en-neer-roman”. Dus geen degelijk verhaal met een helder plot, slaapverwekkend duidelijk gestructureerd met een overzichtelijk begin, midden en einde. Nee, dit is een boek waarin verhalen elkaar afwisselen en doorkruisen. Een minder getalenteerde schrijver zou er al gauw in verstrikt raken, maar Perquin vervlecht al die episodes, geschiedenissen en ervaringen knap tot een vitaal kunstwerk.
Ester Naomi Perquin wisselt geestigheden af met ernstige passages en serieuze alinea’s verluchtigt ze met ironische regels© Lenny Oosterwijk
Dat we alles zien door de ogen van protagonist Ela zorgt voor eenheid en maakt van Tot alles in beweging komt een hechte en dynamische ik-vertelling. Ela is een voormalig cipier – net als Perquin, die haar belevenissen in de gevangenis eerder boekstaafde in de bundel Celinspecties (2012, VSB-poëzieprijs). Uitgebreid vertelt Ela over haar ervaringen als gevangenisbewaarder: het inspecteren van cellen, haar opleiding als bewaarder en vooral het wachten dat het bestaan in de bak domineert. Haar tijd als cipier heeft ze verwerkt tot literatuur en met haar verhalen over het geboefte weet ze tijdens lezingen haar toehoorders te boeien.
Als Ela nog een meisje is, sterft haar vader. Ze is de middelste van drie kinderen: Mischa is haar oudere broer en David haar broertje. Haar moeder grossiert in Oscar Wilde-achtige aforismen als: “Experts zijn mensen die van een gebrek aan interesses hun beroep hebben gemaakt.” Die oneliners zijn geestig, maar van een warme band tussen moeder en dochter is geen sprake. Niet gek dus dat Ela op jonge leeftijd haar ouderlijk huis verlaat. Ze gaat samenwonen met P. Maar hij blijkt een toxische lul te zijn. Perquin strooit wat kruimels door het hele boek over P., maar pas op het einde wordt er een fantastisch hoofdstuk gewijd aan haar relatie met hem, geschreven in de tweede persoon enkelvoud. Vooral door de borende stijl van dit hoofdstuk voelde ik de giftige en manipulerende intensiteit van P.: “Waarom zou je aan hem twijfelen? Leef vanuit nieuwsgierigheid, in de volle breedte. Je staat jezelf in de weg. Je innerlijke kind, merkt hij, trapt steeds vaker op de rem. Waarom heb je het anders nodig om hem uit te dagen? En dan nog wel zo openlijk, waar zijn vrienden bij zijn?”
En zo zijn we bij de kern van Tot alles in beweging komt: de stijl, of beter: de stijlen. Want Perquin wisselt moeiteloos van stijl en toon. Geestigheden worden afgewisseld met ernstige passages en serieuze alinea’s worden verluchtigd met ironische regels (mannen: “de butlers van hun ballen”). Er is de kinderlijke stem van de jonge Ela als ze over haar jeugd vertelt, haar filosofische stem wanneer ze haar subtiele overpeinzingen neerpent en dan zijn er nog de lyrische passages. Met als hoogtepunt een zin van bijna driehonderd woorden over de keerzijde van het moederschap. De gekoesterde innerlijke rust verdampt en er is geen sprake meer “van het langzaam verglijden van goudkleurig licht over de muren van de kamer waar je al uren zit te lezen, over de bladzijden van het boek, dat je nooit meer zult kunnen lezen als vóór de eerste breuklijn, dat wil zeggen zonder honger en dorst, zonder blaas, zonder enig ander, zonder jezelf, zonder welke vorm van aanwezigheid ook, dat er voortaan een klok in je te tikken ligt, op een plek waar je nooit bij kunt, die niet meer stil te krijgen valt en je voortdurend alert houdt”.
Zwanger van haar dochter fietst Ela, geteisterd door hormonen, naar het ziekenhuis. Met haar man Gideon kreeg ze al twee kinderen – Boaz en Max – en ze vraagt zich af waarom ze voor de derde keer moeder wilde worden: “Hoe valt zo’n verlangen, een vormeloze klont van hunkering, anders te interpreteren dan als gelijke delen regressie en overmoed?” Niet de chaos, slapeloosheid of het gekrijs en gehuil maken het moederschap (soms) tot een beproeving, “maar dat je het recht op verdwijnen opgeeft nog vóór je er goed en wel gebruik van hebt gemaakt, dat is het punt.”
Verhalen vervormen de werkelijkheid, maar geldt dat ook niet voor de stilte?
Misschien dat Ela daarom van plan was “een ontsnappingsboek” te schrijven; een boek vol verhalen over mensen die wisten te ontkomen aan hun lot. Tot alles in beweging komt wordt doorspekt met berichten over de ontsnappingskunstenaars die Ela heeft verzameld; gevangenen die wisten te ontsnappen en soms voorgoed verdwenen. Haar plan voor het ontsnappingsboek laat Ela uiteindelijk varen en ze speelt met het idee om te schrijven over het gezin waarin ze opgroeide. Maar dat betekent ook: schrijven over een geheim. Pas jaren na de dood van haar vader, tijdens een familiedag in mei 2002, vertelt een tante Ela over zijn heimelijke gedrag en daden. Haar broertje David, die regelmatig opgenomen werd, is onderdeel van dit geheim. Althans, dat zegt hij.
Als ze haar broer Mischa vertelt over haar voornemen, reageert hij kritisch. Hij twijfelt of ze het verleden wel juist kan weergeven, want in interviews heeft Ela episodes uit hun jeugd, volgens Mischa, “behoorlijk vervormd” weergegeven: “Laat ik het zo zeggen: jouw geheugen is dienstbaar aan wat jij een goed verhaal vindt.” Maar hét verhaal van hun jeugd bestaat niet. Er zijn slechts verschillende versies van het verhaal dat ze hun jeugd noemen, meent Ela:
Ik wil zeggen dat we uiteindelijk, alle drie, een totaal andere vader hebben begraven, dat kan hij toch niet ontkennen; dat we alle drie een andere vader hebben begraven en alle drie met een andere moeder zijn opgegroeid, dat is gewoon onvermijdelijk, kijk maar rond, naar broers en zussen, iedereen houdt er een strikt persoonlijke versie van een gedeelde jeugd op na.
In het huis van hun moeder discussiëren broer en zus over verhalen en het verleden. Nou ja, van een debat is niet echt sprake; het is vooral Mischa die haar de les leest en hij zegt:
(…) dat het hem écht niet gaat om de betrouwbaarheid van het geheugen maar om de macht die een schrijver nu eenmaal heeft. ‘Of neemt.’ En dan specifieker, als hij eerlijk mag zijn, over het misbruiken van die macht. Andere leden van een gezin, ‘mensen die bijvoorbeeld hun leven hebben gewijd aan het helpen van anderen’, kunnen zich niet verdedigen. ‘En dat geldt nog extra voor de doden.’
Maar, schrijft Ela: hoe zit het dan met de macht van de stilte? Met de macht van de zwijgers en het ongearticuleerde? Is de doofpot niet net zo machtig als een verhaal dat wel wordt verteld? Verhalen vervormen de werkelijkheid, maar geldt dat ook niet voor de stilte? In het gedicht ‘Methode’ uit de bundel Ongevraagd advies (2022) schreef Perquin: “Door grondig te zwijgen, in alle talen te zwijgen, door dagen, / weken, jaren te zwijgen, kan een leugenaar de waarheid spreken.”
Als Ela over haar jeugd schrijft, schrijft ze volgens Mischa over een “gedeeld verleden”. In de keuken van hun moeder, staand achter het fornuis waar hij een pan soep aan het maken is, bijt hij haar toe: “Niet alles is van jou.” Het verhaal van haar jeugd behoort Ela niet toe. Ze moet het eigenaarschap delen, want een verhaal is immers nooit van één iemand.
Ester Naomi Perquin, Tot alles in beweging komt, Van Oorschot, Amsterdam, 2025, 300 p.







Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.