In ‘De feestzaal van mijn ouders’ verknoopt Els Snick haar familieverhaal met een donkere geschiedenis
In haar autobiografische non-fictieboek reconstrueert Els Snick twee met elkaar verbonden geschiedenissen: die van haar ouders en hun gezin en die van de politiek-maatschappelijke impact van priester-dichter Cyriel Verschaeve, die tijdens de Tweede Wereldoorlog tot het bittere einde collaboreerde met de Duitse bezetter.
De feestzaal waar het om draait in deze essayistische monografie van Els Snick (docent, vertaler uit het Duits en voorzitter van het Joseph Roth Genootschap) was gevestigd in het West-Vlaamse Oostrozebeke. Snicks ouders kochten daar in 1969 het domein de Visscherie van de bijzonder vermogende, katholieke en cultureel geïnteresseerde brouwer Jozef Lootens en zijn zus Maria.
Els Snick© Paul Snauwaert
Bijzonder aan die plek was dat deze twee ongehuwde kinderen van een dorpsdokter er in de jaren 1920 een cottage-achtige villa hadden laten bouwen, “een buitenhuis voor hun beste vriend”, de controversiële priester Cyriel Verschaeve (1874-1949). Broer en zus Lootens waren de belangrijkste mecenassen van Verschaeve, die actief was als literator en beeldhouwer én tegelijk als politiek agitator. “Zijn beelden stonden er opgesteld als in een museum”, schrijft Els Snick (1966) over het gebouw achteraan in de tuin van dat domein, waar haar ouders in 1970 na grondige aanpassingswerken met hun zaak begonnen.
Vader en moeder Snick waren even overtuigd katholiek als Vlaams-nationalistisch, net als de familie Lootens en net als – oorspronkelijk – Verschaeve. Vanaf de late jaren 1920 had de Alveringemse onderpastoor zich echter ontwikkeld tot een volbloed nationaalsocialist, die de Blut und Boden-ideologie voluit omarmde en tijdens de Tweede Wereldoorlog rücksichtslos collaboreerde met de Duitse bezetter.
“Het was die Verschaeve die me dwarszat”, schrijft Snick, de jongste van vijf dochters, over het feit dat haar plannen om een boek te schrijven over de Visscherie lange tijd bleven sluimeren. Dat kwam door de tegenspraak die Verschaeve oproept, maar ook uit schroom voor haar ouders, die “immers ook flaminganten” waren en “respect hadden voor Verschaeve”. “Ik wou of kon mijn ouders, die ondertussen beiden overleden zijn, niet kwetsen.” Met het onderzoek voor haar boek begon zij nadat de verwaarloosde Visscherie in juni 2017 – toen haar vader en moeder nog leefden – op haar initiatief eenmalig was opengesteld, met onder meer heel wat belangstelling van koppels die er ooit hun trouwfeest hadden gevierd. Intussen is het domein verkaveld en rest er niets meer van wat ooit een centrale plek was in de Verschaeve-cultus.
Het paviljoen van Cyriel Verschaeve op domein de Visscherie in Oostrozebeke© Patricia Van Vlaenderen / Agentschap Onroerend Erfgoed
Haar volstrekte afwijzing van het mens- en wereldbeeld dat Verschaeve na de Eerste Wereldoorlog propageerde, belet niet dat Snick genuanceerd oordeelt over hem in haar boek met als ondertitel Een Vlaamse familiegeschiedenis. Verschaeve was, zo stelt zij, “geen systematische denker” maar (als kunstcriticus) wel “een bezielde kijker”. Zij toont zich ook niet te beroerd om te erkennen dat zijn lyrische evocaties van het West-Vlaamse landschap soms “ware poëzie” opleverden, waarin “flarden Jacques Brel toegewaaid” komen. Tegelijk produceerde hij bombastische retoriek, zoals – om slechts één voorbeeld uit zijn kretologische universum te citeren – de oproep uit 1937 in de krant Sportwereld aan de Vlamingen om “den trots van hun bloed” te “geven”, zodat de “krachtigen en gezonden” hun “roeping” tot “het heldendom” zouden kunnen vervullen…
Vanuit die genuanceerde benadering – Snick noemt Verschaeve zowel een “fenomeen” als een “mythe” – herformuleert zij in diverse varianten wat journalist en schrijver Gaston Durnez al in 1993 stelde: “Wie tegenwoordig bepaalde geschriften leest van de man die eens ‘de generaal van alle idealisme’ werd genoemd, vraagt zich af hoe het in ’s hemelsnaam mogelijk is geweest dat de West-Vlaamse priester ooit zulke invloed heeft kunnen krijgen bij zovele katholieke flaminganten van zijn tijd.” Voor belangrijke segmenten van een paar Vlaamse generaties was Verschaeve inderdaad niet minder dan een goeroe. Dat bleef hij ook lang nadat hij in 1949 was overleden in Oostenrijk, waar hij in 1944 – via Duitsland – naartoe was gevlucht om te ontsnappen aan de Belgische justitie.
Cyriel Verschaeve in 1923 op de cover van het Vlaamsgezinde tijdschrift Pallieter© Wikimedia Commons
Tijdens het jongste colloquium over Cyriel Verschaeve in september 2025 ging Aragorn Fuhrmann, onderzoeker bij het ADVN (archief voor nationale bewegingen) in Antwerpen, onder meer uitvoerig in op de homoseksualiteit van Verschaeve. Els Snick doet dat evenzeer en suggereert dat Jozef Lootens vermoedelijk één van zijn liefdespartners was, naast een aantal vooral jonge mannen die poseerden als model voor Verschaeves beeldhouwwerk. Lootens adoreerde Verschaeve en steunde hem kritiekloos in alles wat hij ondernam. Hij “gunde zijn vriend de avontuurtjes, genoot er als vanop de tweede rij van mee”, noteert Els Snick. De enige vrouw die Verschaeve ooit sculpteerde, en bovendien slechts één keer, was de maagd Maria. Overigens stond Verschaeve meestal slechts in voor de aanzet in klei tot “zijn” beelden en verzorgde een beeldend kunstenaar uit de regio, Georges Vandemoortele (1891-1978), de praktische uitvoering in gips of marmer. Verschaeve, die “charisma had maar verslaafd was aan bewondering” en die “een bevlogen redenaar was maar aan zelfoverschatting leed”, gedroeg zich behoorlijk neerbuigend tegenover de man die in aanzienlijke mate bijdroeg tot zijn faam als beeldhouwer.
Verschaeve-expert Romain Vanlandschoot (1933) ging voorbij aan de seksuele geaardheid van Verschaeve in zijn uitstekende biografie Kapelaan Verschaeve (1998) en in zijn overige publicaties over de man. Toen Els Snick hem vroeg: “Romain, Cyriel Verschaeve, was dat geen homo?”, antwoordde de door haar bijzonder gewaardeerde historicus subtiel zonder expliciet te zijn: “Daarover zullen de meesten het met je eens zijn.” Snicks bevindingen zullen de redactie van de Digitale Encyclopedie van de Vlaamse beweging (2024) er ongetwijfeld toe aanzetten om de lemma’s over Verschaeve en Lootens opnieuw te laten redigeren, in het bijzonder wat betreft de relatie – in meerdere opzichten – tussen beiden.
Els Snick laat zich slechts zelden betrappen op feitelijke onjuistheden, maar De feestzaal van mijn ouders, dat inmiddels aan een derde druk toe is, bevat er toch enkele. Zo doceerde Frans Daels, de Vlaams-nationalistische hoogleraar geneeskunde en goede bekende van Verschaeve, tijdens de Eerste Wereldoorlog niet aan de door de Duitse bezetter vernederlandste Gentse universiteit. Hij was als legerarts werkzaam aan het IJzerfront. En Albrecht Rodenbach was natuurlijk niet de “grondlegger van de Vlaamse beweging”, wel van de (katholieke) flamingantische scholieren- en studentenbeweging.
De feestzaal van mijn ouders is een persoonlijk en geëngageerd boek, waarin Els Snick twee met elkaar verbonden verhaallijnen informatief en beeldend reconstrueert: die van een echtpaar en hun gezin én die van de politiek-maatschappelijke impact van Cyriel Verschaeve, tijdens zijn leven zowel als na zijn dood. Met dit deels autobiografische boek slaagt Snick erin om liefdevol respect voor haar ouders te combineren met kritische reflectie over de kringen waarbinnen die functioneerden en de tradities waarvan zij het product waren.
Els Snick, De feestzaal van mijn ouders. Een Vlaamse familiegeschiedenis, Van Oorschot, Amsterdam, 2025, 292 p.


![West-Vlaanderen [Cyriel Verschaeve-nummer]](https://www.de-lage-landen.com/wp-content/themes/delagelanden/img/default-featured-image-article.jpg)


Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.