Hoe Louis Andriessen een bres wilde slaan in het conservatieve muziekleven
Hij was het boegbeeld van een groep politiek geëngageerde componisten die zich afzette tegen de gevestigde orde, maar ondanks zijn ferme taal was Louis Andriessen geen actievoerder. Ten diepste was hij alleen in muziek geïnteresseerd. In deze voorpublicatie uit haar biografie Groots is de liefde reconstrueert auteur Jacqueline Oskamp de aanloop naar een bewogen protestconcert in het Amsterdamse Carré-theater in 1968.
Parijs, mei 1968: L’imagination au pouvoir. Louis Andriessen (1939-2021) en zijn geliefde Jeanette Yanikian zijn erbij. Maandag 20 mei heen, dinsdag 21 mei terug. “Geweldig indrukwekkend”, vertelt Louis bij thuiskomst aan een journalist. Hij prijst niet alleen de “non-agressieve” sfeer (“Alles wat er aan narigheid en geweld gebeurd is, is door de Franse politie geprovoceerd”, weet hij), maar ook de kennis, intelligentie en discipline van de Parijse opstandelingen.
Toch is het de vraag of Louis naar Parijs ging om zich te warmen aan het revolutionaire vuur van de Franse arbeiders en studenten. Pas naderhand noteert hij in zijn agenda “revolutie”, terwijl bij 20 mei 1968 oorspronkelijk geschreven staat: “Noces Parijs”. Mogelijk stond dus een uitvoering van zijn muzikale held, de politiek juist conservatieve componist Stravinsky, op het programma. Was hij niet op de hoogte van het feit dat de werknemers en technici van de Parijse theaters zich sinds 19 mei hadden aangesloten bij de nationale staking die heel Frankrijk verlamde? Had hij zich daarom van lieverlee – in het kielzog van componist Peter Schat en Harry Mulisch – bij de studentenmassa op de universiteit vervoegd? Ook de met een grappige twist verdraaide naam Cohn Bandit – Daniel Cohn-Bendit was de charismatische leider van de studentenbeweging in Frankrijk – doet vermoeden dat hij het Parijse studentenoproer niet op de voet volgde.

© Rob Croes / Anefo
Na dit bliksembezoek aan Europa’s revolutionaire brandhaard pakken Peter en Louis de voorbereidingen op voor hun eigen protestconcert: het Politiek-Demonstratief Experimenteel (PDE) konsert, dat voor 30 mei 1968 in het Amsterdamse theater Carré staat gepland. Na de mislukte poging om Bruno Maderna aangesteld te krijgen als tweede dirigent bij het Concertgebouworkest en zo meer aandacht voor hedendaagse muziek op te eisen, organiseren Louis, Peter en pianist en componist Misha Mengelberg een concert met louter nieuwe stukken van henzelf. Aanvankelijk willen ze een puur muzikaal statement maken: in plaats van eigentijdse muziek ingeklemd tussen twee klassiekers – de zogeheten sandwichformule die de nieuwe noten verteerbaar moet maken – serveren zij een ongezouten hedendaags programma, mét elektronica uit de net door hen opgerichte Studio voor Elektro-Instrumentale Muziek (Steim). Actueler en vernieuwender kan het niet.
Koude rillingen
Die opzet verandert nadat Schat, Mulisch en Hugo Claus in januari 1968 een bezoek hebben gebracht aan het communistische Cuba en bruisend van enthousiasme over het revolutionaire experiment terugkeren. De musici besluiten het Carré-concert een “politiek-demonstratief” karakter te geven. Ook al zijn ze het erover eens dat muziek zelf geen politieke overtuiging kan uitdragen, de componisten willen verhinderen dat zij “in handen vallen van de gevestigde orde”, dat zij symbool worden van “het valse pluralisme dat zich op de borst slaat en zegt dat zoiets ‘bij ons dan toch maar kan’, zonder dat er uiteraard iets wezenlijk verandert”, aldus Schat. Dat de drie premières elk in opdracht en met geld van diezelfde gevestigde orde tot stand zijn gekomen (respectievelijk het Ministerie van Cultuur, VPRO-radio en de gemeente Amsterdam), is volgens Schat onvermijdelijk: “Ook wij ademen de (subsidie)zuurstof van dit stelsel.”

© Joost Evers / Anefo
De samenstelling van een ideologisch onderbouwd programmaboek besteden zij uit aan de Duits-Nederlandse componerende socioloog Konrad Boehmer, die de marxistische lectuur tot op de laatste lettergreep doorgrondt. Hij stelt een bloemlezing samen met teksten van Mao (“wij eisen de eenheid van politiek en kunst”), Che Guevara (kunst is een middel om zich van de vervreemding te bevrijden), Trotski (in de klasseloze maatschappij zal de kunst haar eigen weg banen), Adorno (tegen de commercialisering van de kunst) en Marcuse (tegen de inkapseling van kunst door “de absorberende macht van de maatschappij”). En natuurlijk met Lenins onvergetelijke, door Peter Schat te pas en te onpas verkondigde motto: “Ook ik ben ontroerd door de Appassionata. Maar het is niet de tijd om door de Appassionata ontroerd te worden. Het is de tijd om schedels in te slaan.” Opgehitst door zijn Cubaanse kameraden én door de strijdbare stemming in Parijs, weet Schat menige Nederlandse gezagdrager de koude rillingen te bezorgen. NRU en VARA komen terug op hun voornemen het concert op de radio uit te zenden.
‘Solidair met de wereldrevolutie’
Het is niet zozeer de muziek als wel de begeleidende tekst die de emoties in de aanloop naar 30 mei hoog doet oplopen. Dat geldt zelfs voor de drie bijdragen van Louis, die duidelijk niet de omverwerping van het establishment en een klasseloze toekomst beogen, als wel een bres willen slaan in het conservatieve muziekleven. Hij keert zich tegen het monopolie van het symfonieorkest dat, in zijn ogen, zoveel geld en aandacht opslurpt maar op het podium een tijdvak van slechts 150 jaar muziekliteratuur representeert. Het orkest beschouwt hij als een anachronisme. Het is uitsluitend gespecialiseerd in het uitvoeren van het “ijzeren repertoire” – niet omdat het publiek dat wenst, maar omdat de orkesten nu eenmaal met hun eenzijdige aanbod van romantische muziek de vraag bepalen. Andriessen: “Als, door een mysterieuze blikseminslag, in de concertzalen alleen moderne muziek zou worden gespeeld, en bij hoge uitzondering, volgens het sandwich-procedé, de Symfonie in g van Mozart zou worden geprogrammeerd tussen Socrate van Satie en Momente van Stockhausen, zouden de zalen stampvol zitten, voller dan nu, en het publiek zou direct verbonden zijn met wat er zich op het podium afspeelt.”
Andriessen keert zich tegen het monopolie van het symfonieorkest dat, in zijn ogen, zoveel geld en aandacht opslurpt maar op het podium een tijdvak van slechts 150 jaar muziekliteratuur representeert
Daar is maar één antwoord op: het orkest boycotten. Zelf geeft Louis het goede voorbeeld door in zijn nieuwe stuk Contra tempus een brug te slaan tussen de muziek van de veertiende-eeuwse Guillaume de Machaut en de twintigste-eeuwse meester Stravinsky. In compositorisch opzicht resulteert dat in “blokvorming” in de akkoorden, de instrumentatie en het ritme. Ook de uitvoering van de stukken geschiedt via een nieuw model: een pool van musici waaruit de componisten kunnen putten. Dus prima la musica en dan pas de bezetting. De musici die meewerken aan het concert op 30 mei zijn afkomstig uit onder andere het Nederlands Blazers Ensemble, Slagwerkgroep Amsterdam, het Amsterdams Strijkkwartet en het Concertgebouworkest. Zes uitvoerenden laten optekenen dat ze zich uitdrukkelijk distantiëren van de politieke opvattingen in het programmaboek, ze “werken uitsluitend uit artistiek oogpunt” mee.
MEER VERHALEN OVER KUNST? SCHRIJF JE IN OP ONZE NIEUWSBRIEF
Om het programmaboek is bij voorbaat veel te doen en daaraan wordt dan ook tot op het laatste ogenblik gesleuteld. Enkele “beledigingen” aan het adres van het Concertgebouworkest sneuvelen, zoals de opmerking dat het orkest “nu ook weer rustig en zonder gasmaskers op voor I.G. Farben (Zyklon B) spelen” kan. Karl Schouten, voorzitter van de Vereniging het Concertgebouworkest, is ziedend. Omdat de agerende componisten tegelijkertijd een omvangrijk slagwerkinstrumentarium van het Concertgebouworkest willen lenen voor hun Carré-concert, eist hij dat Schat en Andriessen zich voor anderhalve ton garant stellen én een excuusbrief schrijven.
Peter en Louis verontschuldigen zich in hun brief aan de orkestleden voor “een paar zeer onvriendelijke en onjuiste opmerkingen aan het adres van het Concertgebouworkest” en stellen aangaande het uitvoeren van hedendaagse muziek “dat wij fout [zijn] geweest door het te doen voorkomen alsof het Concertgebouworkest weigert voor dit probleem een oplossing te zoeken. (…) Juist het Concertgebouworkest [heeft] veel gedaan om nieuwe muziek tot klinken te brengen”. Ze besluiten met de opmerking dat het in niemands belang is dit conflict, en daarmee deze brief, naar buiten te brengen – hopend zo de schade aan hun standvastige imago te beperken. Als Schouten anderhalf jaar later, nadat de Notenkrakers de frontale aanval op het orkest hebben geopend, besluit de inhoud alsnog openbaar te maken, slaat hij hen om de oren met hun “kruiperige toon”.

© Rob Croes / Anefo
Met dit mea culpa zijn alle obstakels uit de weg geruimd voor het Politiek-Demonstratief-Experimenteel Konsert, dat in Rotterdam, Den Haag en Eindhoven zal worden herhaald. In zijn agenda noteert Louis op deze vier data alleen de titel van zijn eigen stuk Contra tempus, maar voor de buitenwereld verdedigt hij de politieke agenda in klare taal: “Op onze concerten willen we onze politieke overtuiging duidelijk onderstrepen en ons solidair verklaren met de wereldrevolutie. Zoals de arbeiders vervreemd zijn van hun produktie, zo is ook de eigentijdse avant-gardemuziek vervreemd van het bourgeoispubliek. De oorzaak ligt in de structuur van onze maatschappij. We repeteren overigens lekker door.”
Implosie
Als ten langen leste 30 mei aanbreekt, zijn de verwachtingen hooggespannen. De opruiende uitlatingen van Peter Schat trekken een groep Amsterdamse actievoerders aan, die hopen dat in Carré de aftrap voor de revolutie in de Lage Landen wordt gegeven; muziek is voor hen bijzaak. Aan de andere kant van het politieke spectrum staan de autoriteiten, die anticiperen op de geruchten dat Carré, in navolging van de Parijse theaters, zal worden bezet; daarom staat de Mobiele Eenheid klaar in de steegjes rond het theater.
De opruiende uitlatingen van Peter Schat trekken een groep Amsterdamse actievoerders aan, die hopen dat in Carré de aftrap voor de revolutie in de Lage Landen wordt gegeven
Beide partijen hebben de zaak schromelijk overschat. In feite is er sprake van een imploderende revolutie (“Pover en tam”, kopt Het Parool de volgende dag) en de onrust die ontstaat is eerder het gevolg van teleurstelling over het gebrek aan actie. “Wat wij nodig hebben is een duidelijke conflictsituatie, die is er niet”, roept iemand uit het publiek. Dit ondanks vlammende toespraken van Harry Mulisch en Jan Kassies, de invloedrijke en bevlogen directeur van de Theaterschool, en ondanks Schats aan Che Guevara opgedragen stuk On escalation, waarin een groep van zes slagwerkers de hegemonie van het ensemble geleidelijk ondermijnt en, opgezweept door Boléro-achtige motieven, een luidruchtige muzikale coup pleegt.

Hello windyboys van Misha Mengelberg (een “luchtige noot”, aldus De Tijd) zet in op publieksparticipatie: aan de hand van spel- en strafregels mogen de aanwezigen “meehoppen”. Het is een democratische gedachte die de afstand tussen uitvoerders en luisteraars wil verkleinen. De “om zijn ordeverstoringen in de hoofdstedelijk raadszaal beruchte Sjaak Jutte” laat zich dat geen twee keer zeggen en springt op het podium om los te gaan op het dure instrumentarium van het Concertgebouworkest. Dat is niet het soort participatie dat Mengelberg voor ogen stond en hij sommeert Schat “die exhibitionist” te verwijderen. In de ontstane chaos helpt Schat de musici hun instrumenten in te pakken, “tenslotte stonden ze op mijn rekening”.
Het gespierde Contra tempus van Andriessen kan een dag later als enige rekenen op lovende woorden van de pers: “een weloverwogen brok muziek met een eigen klankvoorstelling” (Algemeen Handelsblad), “uitgebalanceerde vormgeving” en “juiste timing” (Tubantia), “een meeslepend stuk met sterk expressieve inslag” (De Tijd), “uitermate suggestieve muziek” (De Waarheid). In De Groene Amsterdammer legt Ernst Vermeulen uit waarom juist Machaut zo’n intelligente combinatie vormt met de muziek van Anton Webern: de harmonieën uit beide perioden sluiten goed op elkaar aan. Het is een muzikale triomf voor Andriessen op een avond die in politiek opzicht door iedereen als een deceptie wordt ervaren: van de Friese Koerier (“Parijsje spelen in Amsterdam lukte niet al te best”) tot de Amsterdamse intelligentsia (“Revolutie op Madurodamformaat”, aldus politicoloog Lucas van der Land).
Dit is een minimaal bewerkt fragment uit het boek Groots is de liefde – Biografie van Louis Andriessen (1939-2021), dat verschijnt op 29 mei bij uitgeverij Ambo|Anthos. Door het boek te bestellen via boekenwereld.nl steun je de auteur.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.