Hans Depelchin trekt je met grote intensiteit de roezige wereld van zijn tweede roman in
Het verhaal is gewaagd, groots en uitzinnig, de verbeelding wild en jachtig in De rode koe van Hans Depelchin. Maar wat speelt er onder al die turbulentie?
Vache rouge, een schilderij van Jean Dubuffet uit 1943, toont een liggende rode koe, vol en aards, gedrongen binnen de omlijsting van een frame. Slechts in de linkerbovenhoek van het tafereel is nog plaats voor een naïef-kinderlijk geschetste boer en rechtsboven zit een klein wit huisje gepropt. Het dier vult het doek, ze heeft haar tong sensueel uitgestoken en ook de uitpuilende uier suggereert vruchtbare erotiek. Vache rouge is een kunstwerk waaraan je blijft haken, en dat geldt evenzo voor de tweede roman van Hans Depelchin (1991), die naar dit schilderij werd vernoemd.
We volgen in De rode koe het spoor van Jeremy, een ietwat onvatbare maar sympathieke jongeman met een queeste. We ontmoeten hem als peuter in het sekshotel van zijn grootouders, Lydia en August, bij wie hij opgroeit nadat zijn ouders met de noorderzon zijn verdwenen. In deze tot de verbeelding sprekende context introduceert Depelchin een kleurrijk duo oudjes dat kibbelt over de impact van spellingswijzen voor de naam van hun etablissement (Ptitami). Het levert een hilarische en geslaagde opener op, de roman kent direct vaart en ook de intrige neemt snel aanvang.
Het getuigt van een zekere brutaliteit om een verhaal te scheppen dat voor een groot deel bestaat uit intertekst
Als hooggeplaatste klanten op verdachte wijze verdwijnen, blijken de oudjes heel wat meer in hun schild te voeren. Ptitami, waar geen wens onbevredigd hoeft te blijven, blijkt een dekmantel voor samenkomsten van Lydia’s “bende van de rode koe”, een politieke beweging die bereid is tot geweld en die radicale stemmen van de linker- en rechtervleugel verenigt, en voor Augusts gruwelijke fotoprojecten.
De sfeer waarin Jeremy opgroeit is op zijn minst verdorven te noemen, bovendien worstelt hij met vragen over zijn afkomst en bestemming. De zoektocht naar zichzelf en zijn ouders tekent zich af als een reis die zich verstrengelt met radicaal historisch gedachtegoed. Na Lydia’s dood verkast hij naar de villa van zijn oom op het schiereiland aan de Wannsee, bekend van de conferentie in 1942 waar nazikopstukken besloten tot de vernietiging van de Europese Joden. Van daaruit trekt hij richting het Stalheimhotel in Noorwegen, waar tijdens de Tweede Wereldoorlog een Lebensborntehuis gevestigd was dat het geboortecijfer van het zuivere Arische ras op moest krikken. Wanneer Jeremy uiteindelijk op het vulkanische eiland Stromboli belandt, omspant zijn traject Hitlers gedroomde rijk van Trondheim tot Syracuse.

© Charlie De Keersmaecker
Jeremy’s ouders gaven hem in hun afscheidsbrieven een boodschap mee die hem tot “heiland” lijkt te promoveren, de eros die het verschil zal maken voor hun meedogenloze ideologie. Het is zijn taak “überconsumenten” en “neoliberale duivels” uit te drijven met het oog op een terugkeer naar de pure staat van de aarde. “De eros als brug tussen grond en hemel, Midgaard en Asgaard, met een sublieme honger naar vertakken, wortelen, vasthaken en klaarkomen.”
Eros voert ook de boventoon in Depelchins schriftuur, zijn verbeelding is wild en jachtig. Er is gelijktijdig veel gaande in De rode koe. Toch weet Depelchin de lezer door al die gebeurtenissen te voeren. Naast de noordse mythologie plukt hij elementen uit de ruime cultuurgeschiedenis. Er vormt zich een verdicht kluwen waarbinnen overal verbanden lijken te ontstaan. De draden van het weefsel zijn veelvuldig als spinrag, maar behouden steeds iets lichts, iets speels. Dit verhaal over verdubbeling en dubbelgangers, vaders die geen vaders zijn, ouders die hun kind achterlaten, achtervolging, decadentie, moord, extremistische politiek, heidense vruchtbaarheid en een slang die zich uiteindelijk in de staart bijt, is best apart. Uit de leegte borrelt een ongetemde verbeelding op, de gelijktijdigheid van het vele zorgt voor een irreële sfeer.
Het getuigt overigens van een zekere brutaliteit om een verhaal te scheppen dat voor een groot deel bestaat uit intertekst. Depelchin licht bouwstenen uit andere verbeeldingswerelden en zet die in voor zijn eigen narratief. Verzen uit Hugo Claus’ gedicht ‘West-Vlaanderen’ – “Dun lied, donkere draad / land als een laken dat zinkt” – vormen de leuze van De Vlaamse Heidense Krijgertjes, Jeremy’s radicale jeugdbeweging; zijn moeder Judith voelt zich verwant met de gelijknamige figuur op het schilderij van Caravaggio en ga zo maar door.
Het verloop van de mythe verweeft Depelchin met dat van de bildungsroman en het reisverhaal, en hij ontleent opzichtig de personages Diane en Cooper aan Twin Peaks van David Lynch en Mark Frost, dat zelf ook al een intense mix van occultisme, soap en paranoia noir was. Ook het duistere sekshotel met de wandtapijten herinnerde mij aan de Black Lodge en de rode gordijnen uit Twin Peaks. In De rode koe is het Diane – Depelchin spiegelt de rollen van de twee uit de serie geleende speurders – die de mysterieuze verdwijningen in het rendez-voushotel onderzoekt en Jeremy al sinds zijn prille kinderjaren nauwgezet in de gaten houdt. Diane is degene die de draadjes obsessief verbindt en Jeremy ervan verdenkt de spil te zijn in een ondergronds netwerk gelieerd aan Lydia’s politieke salons. “Jeremy (…) naar hem moet ik op zoek. (…) Hij bevindt zich aan de start en in de staart. Hij is het begin en het einde.”

© ABC
Jeremy vertoont trekjes van de mythische held, voor zijn omgeving representeert hij het verband tussen vernietiging en wedergeboorte, en hoewel hij wel degelijk evolueert, blijft hij aan de oppervlakte schijnbaar gelijk. Zijn gezicht behoudt zijn jeugdigheid en ook vestimentair verschijnt hij steeds in dezelfde salopette, die met hem mee lijkt te groeien.
Door het grote aantal personages, verhaalelementen en motieven, kortom de hoge densiteit, voelt het geheel sterk verknoopt aan, maar wat is daarvan aan als je nader kijkt? Her en der staan schijnbare diepzinnigheden, maar ze schampen vaak langs de dingen, scheren, vliegen, zijn vluchtig en ijl. Het verhaal lijkt zichzelf al woekerend te weven – of is ook dat weefsel slechts schijn? De verbanden zijn immers dun en bijna willekeurig. Hoe valt dat te rijmen met de donkerte die aangroeit over het land dat als een laken zinkt? Er heerst duidelijk een apocalyptische sfeer; ook in een Bijbelse context symboliseert de rode koe het einde der tijden. Dreiging en onheil hebben een vruchtbaar effect op schichtig, ongefundeerd denken waarin alles zich met alles verbindt, tot uiteindelijk vooral een plakkerige mist ontstaat.
Behalve met valse causaliteit, moedwillige verwarring en aanzwellende angst gaan eindtijden ook steevast gepaard met een vastberaden geloof in de komst van een Messias, een zogenaamde sterke man die verlossing zal brengen door zijn bloed te offeren. Is dat de rol die Jeremy’s ouders voor hem bedacht hebben of is hij slechts een “soldaat” – een useful idiot – die ingezet wordt terwijl hij zich een tijdlang de spil van de ideologische omwenteling waant? Het is een vraag die hij zichzelf tijdens een existentiële crisis voorhoudt en die voor ons als een spiegel werkt. Welke positie bekleedt de lezer, hoe makkelijk laat die zich meevoeren?
Depelchin laat de aardplaten energiek dansen tot er een scheur ontstaat
Depelchin weet zijn verhaal overtuigend te verpakken, in treffende verwoordingen en met geslaagde beelden zorgt hij ervoor dat het fijn meebewegen is in zijn dieprode werveling. Meer zelfs, het is dankzij Depelchins literaire kunde dat deze gewaagde constructie overeind blijft. Vanaf de eerste bladzijde stuwt hij de lezer met een grote intensiteit voort, hij drijft je van zin naar zin langs vlotte dialogen en sprekende beschrijvingen. Alternerend verschuift de focus langs de verschillende personages. De hoofdstukken van het personage Fjorgyn (de dochter van Diane en het liefje van Jeremy) verschillen vormelijk van stijl: met hun afgebroken regels en zonder hoofdletters zien ze eruit als poëzie, maar ook verspreid over de roman merk je dat er een dichter aan het werk is. In deze beeldrijke landschapsevocatie bijvoorbeeld: “Na de eerste overstap reed de trein voorbij Luik, la Cité Ardente, waar de huizen over elkaars voeten struikelen in hun strijd om een plekje bij de rivier. Vanop een afstand lijkt de vallei gevuld met betonresten en steengruis. De heuvels eromheen glooien ongeïnteresseerd de andere kant op.”

Depelchin laat de aardplaten energiek dansen tot er een scheur ontstaat, aan de oppervlakte is er vooral heel veel plot, maar wat er juist onder al die turbulentie speelt laat zich moeilijk vangen.
Waar ik wel achter ben, is wat erdoor ontstaat: een zinderende onbegrensdheid binnen een begrensde wereld. De overdaad trekt je als lezer steeds dieper het verhaaluniversum in, binnen de spanwijdte van een roman tekent zich een roezige wereld van grenzeloze mogelijkheden af. Wat voorligt voelt gewaagd, groots, uitzinnig. Niet minder uitzinnig misschien dan de wereld om ons heen – want zelfs op ons eigen kleine bestaan waarin zoveel gelijktijdigheid en verwevenheid heerst, kunnen we amper de vinger leggen, laat staan op de grotere wereld waarin dat leven ingebed ligt.
Mijn leeservaring resoneert met de ontwrichting die Jeremy ervaart wanneer hij voor het schilderij van Dubuffet staat: de duizelingwekkende sensatie van de eruptie van veelheid in het moment heeft Depelchin met De rode koe in woorden omgezet.
Hans Depelchin, De rode koe, De Geus, Amsterdam, 2025, 288 p.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.