Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Flo Demeyer – Verdwijnpunten en vluchtlijnen
0 Reacties
© OpenAI
© OpenAI © OpenAI
Write Now!
literatuur

Flo Demeyer – Verdwijnpunten en vluchtlijnen

Drie jonge schrijvers werden gelauwerd op de voorlopig laatste editie van Write Now!, een schrijfwedstrijd voor opkomend talent. Flo Demeyer staat op de derde plaats met haar tekst Verdwijnpunten en vluchtlijnen. ‘Mijn vleugels zijn aan het doorbreken. Zie je niet?’

Verdwijnpunten en vluchtlijnen

-

De laatste sneeuwvlokken dwarrelen van de boomtakken, ik vang ze in mijn mond en laat ze smelten op mijn tong. Michelangelo drukt zijn gezicht in de sneeuw en mompelt iets onverstaanbaars. Wanneer hij zijn hoofd terugtrekt kleeft er nog wat sneeuw aan zijn wenkbrauwen en lippen.

Ik vraag hem wat hij tegen de sneeuw zei, hij antwoordt dat je je geheimen moet toefluisteren aan de sneeuw, dan smelten ze met de winter mee, behoren ze alleen nog toe aan het smeltwater in de bodem.

‘Je moet het maar eens proberen.’ Hij wijst naar een plekje onaangeroerde sneeuw. Ik ga op mijn knieën zitten, voel hoe de koude door mijn broek heen dringt, mijn knieën langzaamaan gevoelloos worden. ‘Toe, je moet niet bang zijn, het is heus niet zo koud.’

Ik knik en druk mijn gezicht in de sneeuw, probeer een geheim te bedenken maar vind er geen. Fluister dan maar: ‘ik hoop dat het snel weer zomer wordt.’ Ik kan de sneeuw proeven op mijn tong, ze smaakt alleen naar koude, en koude smaakt naar helemaal niets.

Wanneer ik klaar ben met wrijf ik de sneeuw van mijn wangen, kijk hoe er een negatieve afdruk van mijn gezicht achterblijft in de sneeuw. Vreemd genoeg is dit hoe ik soms naar mezelf kijk in de spiegel, zie enkel leemtes waar er vlees zou moeten zitten.

‘En,’ vraagt Michelangelo, ‘hoe was het?’

Ik haal mijn schouders op. ‘Koud, vooral.’

-

We liggen op onze rug, maar zijn alle sneeuwengeltjes lang vergeten. Boven vliegt een torenvalk toertjes rond de boomtoppen. Michelangelo volgt hem met zijn linkerhand, kraait een lokroep die hij leerde van youtube. Ik teken figuurtjes in de sneeuw en wacht tot de wind ze weer wegvaagt.

‘Wil je weten wat mijn geheim was,’ vraagt Michelangelo.

‘Je geheim?’

Hij knikt. ‘Ja. Het geheim dat ik de sneeuw toefluisterde.’ Michelangelo gaat rechtop zitten, maar verliest de torenvalk niet uit het oog. ‘Ik vertelde de sneeuw dat ik een vogel ben.’

‘Oh,’ zeg ik, en dan: ‘Ben je dat echt?’

Eindelijk scheurt hij zijn blik weg van de vogel daarboven en de hemel waarin die rondjes vliegt. Fronsend kijkt hij me aan. ‘Denk je dat ik het niet zou kunnen?’

‘Dat je wat niet zou kunnen?’

‘Vliegen.’

Ik haal mijn schouders op. ‘Als iemand het kan, dan wel jij.’ Michelangelo glimlacht tevreden en gaat terug liggen. Ik sluit mijn ogen en zoek figuurtjes in de vlekken achter mijn oogleden, kan enkel zwaluwen vinden.

Er weerklinkt gekrijs uit het bos. Michelangelo springt recht, wijst naar boven. ‘De vogel!’ Ik kijk omhoog, de hemel is alleen maar blauw. Alle wolken zijn verdwenen en de torenvalk ook.

Michelangelo zet het op een lopen. Haastig spring ook ik recht, maar wanneer ik op mijn benen sta is Michelangelo al bijna bij de bomenrand aangekomen. Ik moet toekijken hoe het donkere woud hem opslokt, hij tot een klein vlekje gereduceerd wordt, en dan tot helemaal niets meer.

Ik hol hem achterna, maar vind hem nergens. Alleen zijn geschreeuw is nog hoorbaar, uit alle vier de windrichtingen tegelijk. Ik roep om Michelangelo en hij roept om zijn vogel. En de torenvalk, die blijft stil.

Ik vind het beest met geknakte vleugels op de grond, pluimen overal, en zie nog net een vosje zijn toevlucht zoeken in de struiken. ‘Shhht, stil maar,’ troost ik de torenvalk. ‘Het is bijna voorbij.’

Voetstappen weerklinken, kreukende bladeren, gehijg. Michelangelo doemt achter me op. ‘Waar is hij?’ vraagt hij. Zijn ogen staan wild, hij is nog buiten adem. Ik ga voor het beest staan, spreid mijn armen, neem zoveel mogelijk gezichtsveld in.

‘Hij vloog te hoog, te snel, ik kon hem niet bijhouden.’ Met mijn armen beeld ik vleugels uit. ‘Zoefff, zo snel.’

Michelangelo lacht niet. Hij zet een stap opzij en kijkt langs me heen naar het gewonde dier. Hij zegt: ‘Hij is gevallen,’ en het klinkt alsof hij dat zelf nog niet helemaal wil geloven.

Ik wil mijn hoofd nog schudden, maar Michelangelo kijkt al lang niet meer.

-

Mama slaat de torenvalk de kop in met een spade, Michelangelo veegt de tranen van zijn wangen met zijn linkermouw en alle drie doen we alsof we zijn gesnik niet horen.

‘Je moet dingen waar je van houdt leren loslaten,’ zegt mama. Ze laat haar blik over ons beiden glijden, maar het is duidelijk genoeg tegen wie ze het heeft. Michelangelo wou het dier naar een opvangcentrum voor gewonde dieren brengen, mama hield vol dat de natuur niet gemaakt is om in kooitjes te stoppen.

‘Ook al zijn die dingen gewond?’

Mama knikt.

‘Ook al zijn ze stervende?’ vraagt Michelangelo. Zijn stem is hard, koud. Hij wil ons geen van beide in de ogen kijken, houdt zijn blik strak op de grond gericht, op het plekje waar bloed langzaamaan de aarde intrekt.

‘Vooral dan.’

-

‘Het is begonnen,’ fluistert Michelangelo. Hij staat voor de spiegel in de badkamer, bewondert zijn naakte rug in de reflectie.

‘Wat is begonnen?’

Michelangelo legt een wijsvinger over mijn lippen, gebaart dat ik stiller moet zijn. Beneden klinken gestommel en gedempte stemmen.

‘Hier.’ Hij neemt mijn hand en gaat ermee over zijn rug, die is nat van het zweet. ‘Voel je dat?’

Ik schud mijn hoofd.

‘Mijn vleugels zijn aan het doorbreken. Zie je niet?’

Ik knik, ook al zie ik enkel de rode striemen op zijn schouderbladen, de maanvormige inkepingen waar hij zijn eigen vingernagels in zijn huid duwde. Ik wil iets zeggen over hoe kuikens al vanaf hun geboorte vleugels hebben, maar de woorden bevriezen op mijn tong.

‘Volgende lente zullen ze volgroeid zijn, mijn vleugels,’ hij legt een hand tegen mijn wang. ‘Dan zal ik jullie moeten verlaten.’

Ik slik, weeg voorzichtig mijn woorden af, alsof hij een gewond dier is dat ik niet mag afschrikken. ‘Waar ga je heen dan?’

Michelangelo kijkt langs me heen naar het open raam, waar de sneeuw in dikke vlokken uit de hemel valt. Hij zegt alleen maar: ‘Weg’.

‘Maar je zal me wel missen, toch?’

Hij knikt, maar kan me nog steeds niet in de ogen kijken.

-

Op Michelangelo’s verlanglijstje voor zijn verjaardag staat alleen maar geschreven: voorjaar. Ik probeer me niet schuldig te voelen wanneer ik ‘s ochtends vroeg naar buiten sluip, mijn lippen in de sneeuw druk en fluister: ‘ik hoop dat het nooit meer lente wordt’. Het lukt me niet helemaal.

In plaats daarvan koop ik een paar engelvleugeltjes in de speelgoedwinkel in het dorp. Ik geef ze hem ‘s nachts, als mama en papa al lang naar bed zijn. In het licht van onze zaklampen zie ik hoe zijn ogen groot worden, zijn lippen zich opspannen in een bizarre grijns.

Ik vertel hem niet dat ik ze vooral kocht omdat ik hoopte dat hij dan zou stoppen met veren in zijn rug duwen om mij te overtuigen van zijn vleugelgroei, omdat ik wel zeker weet dat hij met deze vleugels nooit weg zal kunnen vliegen.

In het schemerdonker past hij zijn cadeau. Zijn naakte lichaam met de vleugels om lijkt op iets uit een renaissance schilderij. Het had prachtig mooi kunnen zijn, als het me niet zo hard aan die torenvalk deed denken, aan mama’s spade en rode vlekken in de sneeuw.

-

De volgende dagen maakt Michelangelo lijstjes met alle benodigdheden voor zijn vertrek.

Ik loop naar buiten en begraaf mijn lichaam in de sneeuw, weet niet of ik liever smelten of bevriezen zou.

Een ontsnappingsroute, zachte temperaturen, niet te weinig wind maar ook niet te veel. Een hoog punt, gepakte valiezen, vleugels.

Ik prevel de woorden valvrees, vliegdrift of zuidersdromen in de hoop dat de winter ze zal verzwelgen tot zij slechts sterretjes op ons dakraam zijn. Slechts herinnering.

Hij stippelt een route uit van thuis tot ergens aan de evenaar. Maakt een valies waarin hij enkel zomerkleren stopt. Oefent de bewegingen die hij zal moeten maken: vleugels spreiden, het hele lichaam opspannen, lopen: nog harder, nog sneller, je lichaam laten vallen in een volledige overgave aan de wind. En dan: vliegen.

Wanneer ik de kamer in kom staat hij steeds op bed met de witte vleugels op zijn rug, aan het voeteneinde een gepakte valies en een wereldkaart die hij stal van papa, daarop met alcoholstift slordige lijnen van Noord naar Zuid.

Hij vraagt nooit waarom ik helemaal nat ben, de sneeuw zelfs tot achter mijn oren zit. Ik verwacht het ook niet meer.

-

Ik probeer me niet schuldig te voelen, bedenk me dat ik ergens in de hoek van de kamer sta, buiten mijn lichaam. Dat het meisje aan tafel een ander is, slechts een afdruk in de sneeuw die de wind gauw terug zal wegvagen.

Mama schenkt een tas koffie in en ik doe alsof ik dat lust.

Vaag hoor ik mezelf zeggen dat er iets mis is met Michelangelo, er een rotte plek zit ergens in hem. Alsof hij een mandarijn is en een houdbaarheidsdatum kent.

Zuchtend knikt mama. ‘Ik zal met hem praten,’ zegt ze.

Als ik haar de trap op hoor stommelen giet ik de lauwe koffie door het afvoerputje, plooi al mijn ledematen op en pas mezelf in de onderste lade van de buffetkast. Beeld me in dat mijn lichaam alleen maar sneeuw is, dat het allemaal slechts een kwestie van smelten is.

-

Michelangelo is kwaad. Zijn ogen weerspiegelen het stormweer van buiten: donker en nat. Hij heeft het bed voor het dakraam geschoven, staat in zijn ondergoed in het open kozijn. Zijn haar plakt doorweekt tegen zijn voorhoofd, zijn vleugels hangen slapjes tegen zijn rug aan.

Hij zegt: ‘Het is tijd. Ik moet gaan.’

Het is nog geen lente, nog minstens twintig dagen niet. Ik wil hem zeggen dat ook zwaluwen kunnen verdrinken in weer als dit, wil hem in bed stoppen en lieve woordjes toefluisteren, een natte kus tegen zijn voorhoofd drukken.

Ik doe helemaal niets, zeg alleen maar: ‘sorry’.

Hij schudt zijn hoofd. ‘Jij,’ zegt hij, een vinger in mijn richting priemend, ‘Jij moet leren loslaten. Anders-’ Hij sluit zijn handen om een denkbeeldige spade, laat die hard neerkomen op zijn eigen hoofd. ‘-boem.’

Michelangelo keert zich van me weg, laat zijn lichaam naar buiten zakken, in de dakgoot. Met één hand steunt hij nog tegen de pannen, de rest van zijn lichaam zwengelt vervaarlijk over de rand. Ik steek mijn hoofd naar buiten.

‘Je kan niet vliegen,’ smeek ik hem. ‘Niemand kan vliegen.’

Hij blijft strak voor zich kijken, zijn kaken hard op elkaar geklemd. ‘Ik ben een vogel,’ zegt hij, vastberaden.

Ik schud mijn hoofd. ‘Het is allemaal nep. De vleugels zijn nep en het Zuiden is nep en jij kan alleen maar vallen.’

Eindelijk kijkt hij om. Zijn blik valt dwars door me heen, kijkt wel maar ziet niets. ‘Wat als ik niet meer wil vliegen,’ fluistert hij. ‘Wat als ik enkel nog wil vallen nu.’

Ik wil hem zo graag tegen me aan drukken, de regen van zijn wangen vegen en de tranen. Hem voorzichtjes ontdoen van zijn vleugels, als was hij een gewond dier, een uit het nest gevallene. Ik mag niet, probeer vol te houden in mijn loslaten.

Michelangelo sluit zijn ogen, zet zijn rechtervoet strak tegen de dakpannen, spant zijn lichaam op en laat zich voorover vallen, verliest zichzelf in de omhelzing van de wind.

-

Zijn lichaam heeft een gat in de sneeuw geboord, zijn linkerarm ligt in een vreemde hoek. Ik druk mijn klamme handen tegen zijn hals, mijn lippen tegen zijn voorhoofd.

Michelangelo glimlacht. Zijn wangen glinsteren van de tranen. ‘Ik heb gevlogen,’ fluistert hij. ‘Zag je dat?’

Voorzichtjes streel ik hem, veeg de sneeuw zachtjes van zijn kaken, zijn hals, zijn schouders. Vlei mezelf tegen zijn rug aan, mijn voorhoofd achter in zijn nek.

‘Zie je wel dat ik een vogel ben?’

Ik knik. Rond ons smelten de laatste restjes winter stilletjes weg. Ik fluister onze namen, hoop dat de seizoenen ons dit jaar niet vergeten.

Write Now!

Write Now! is een schrijfwedstrijd voor jong en opkomend talent. Bowy Schouten won de 22ste editie. Hij ontvangt een geldprijs van € 5.000, deelname aan het Das Mag Zomerkamp, een optreden bij Frontaal, deelname aan de Tilt Redactiedag, en een optreden op het Wintertuinfestival.

De tweede en derde finalist zijn Ola Enzler met haar verhaal De man die in mijn huis woont en Flo Demeyer met haar verhaal Verdwijnpunten en vluchtlijnen. Eerdere winnaars zijn onder anderen Lize Spit, Niña Weijers en Maartje Wortel.

De finalejury bestond uit juryvoorzitter en winnaar van Write Now! 2021 Puck Füsers, schrijver en programmamaker Teddy Tops, adjunct-hoofdredacteur bij de lage landen en eindredacteur bij the low countries Tom Christiaens, dichter, schrijver en theatermaker Joost Oomen en neerlandica en medewerker van Passionate Bulkboek Hannah Peters.

Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.