‘Zelfportret’ toont Dirk Lauwaert als een koortsachtige denker en kijker
Als essayist en cultuurjournalist had Dirk Lauwaert een ongegeneerd brede actieradius, en als lezer moet je bijgevolg stippellijnen met elkaar verbinden om het patroon in zijn teksten te vinden. Ook de stukken in Zelfportret behouden iets ongrijpbaars en weerbarstigs, maar bevatten tegelijk uit steen gehouwen zinnen.
Op de cover van Zelfportret
oogt Dirk Lauwaert als een tweelingbroer van de jonge Bruce Chatwin, de legendarische, vroeg gestorven Britse reisschrijver. Een donker katoenen hemd, frons in het voorhoofd, zijn schaduw die op een witte, zomerse muur valt. Net als Chatwin is de Vlaamse essayist en cultuurjournalist ons voortijdig ontvallen, zij het niet aan de gevolgen van aids. In 2013 werd een hersentumor hem fataal, Lauwaert was toen 69. Acht jaar lang heeft hij met zijn ziekte geleefd: “Mijn vonnis wordt omgezet: uitgesteld. (…) Ik zit in Death Row: dat kan jaren duren.”
© Alain Van Haver
Lauwaert liet een uitgebreid maar disparaat corpus aan teksten na dat zich over talloze publicaties uitspreidde. Duizenden waren het er. Moeilijk te labelen. Moeilijk grijpbaar. Moeilijk vindbaar ook, omdat ze verschenen in kleinere magazines als Kunst & Cultuur van het toenmalige Paleis voor Schone Kunsten, in De Witte Raaf of in AS (Andere Sinema). Maar hij kon ook in Knack of in de cultuurkaternen van kranten als De Nieuwe Gazet en De Financieel-Economische Tijd zijn ei leggen.
Zijn onderwerpen? Lauwaert was niet voor een gat te vangen. Laat ons zeggen dat mode, film, fotografie, beeldende kunst en architectuur zijn intellectuele speeltuinen waren. Onderscheid tussen hoge en lage cultuur maakte Lauwaert amper, poneert uitgeverij Bebuquin in de aankondiging van Zelfportret. “Wie schrijft er nu evengoed over Marlene Dietrich als over Tiepolo, over Louise Bourgeois als over Vogue, over Goya en Manet als over King Kong?”, vraagt bewonderaar en discipel Bart Meuleman zich af in het voorwoord van Zelfportret, waarin vijf nogal uitgesproken autobiografische teksten van Lauwaert samenklitten.
“De teksten van Dirk gelden in Nederland als moeilijk, of met een woord dat hier te lande steeds vaker (met de verbetenheid van een aanranding, durf ik te stellen) wordt ingezet: ontoegankelijk”, schreef Peter Delpeut in ‘Herinneringen aan Dirk Lauwaert’ (De Witte Raaf 2/2018). “Op die manier heb ik het hem nooit gezegd, maar ik heb hem wel meerdere malen proberen uit te leggen dat hij ‘hoog spel’ speelde met zijn manier van schrijven, waarin argumentatieve aanknopingspunten die een onvoorbereide lezer vriendschappelijk bij de hand nemen hardnekkig ontbreken.”
Mode, film, fotografie, beeldende kunst en architectuur waren Lauwaerts intellectuele speeltuinen
Het klopt dat de lezer welhaast stippellijnen met elkaar moet verbinden om het patroon in Lauwaerts teksten terug te vinden. En Meuleman refereert aan zijn aparte beeldspraak, “zijn afwisseling tussen verfijnde opmerkingen en brutale stellingen.” Maar ontoegankelijk? Zeker is dat Lauwaert verlangt dat je hem tegemoetkomt, dat je zijn gedachtespoor ontrafelt, dat je hem volkomen au sérieux neemt. Hij ontpopt zich tot een leerling van Roland Barthes, Emil Cioran of Pierre Bourdieu. Er schuilen onmiskenbaar Franse invloeden in zijn teksten, Lauwaert studeerde in Parijs ook bij literatuurwetenschapper Algirdas Greimas en bij filosoof Jean-Paul Aron.
De actieradius van Lauwaert, die in Brussel ook fototheorie en -geschiedenis doceerde aan Hogeschool Sint-Lukas en cultuursociologie aan het RITS, was dus ongegeneerd breed, maar fotografie, film en mode springen er toch uit. Je kon hem geen groter plezier doen dan met films van Almodovar, Fassbinder of Kieslowski, of met vroege films uit het interbellum. Of met beelden van Cartier-Bresson, Nadar en Lartigue, of de street photography van Diane Arbus, Walker Evans en Garry Winogrand.
Zelf ging hij prat op het adagium: “Extreme rationaliteit gekoppeld aan extreme passie.” En het woordje “ik” hield hij het liefst op grendel. Vier boeken zagen bij leven het licht, waaronder Lichtpapier (2007) en Onrust (2011). Het postume De geknipte stof (2013, Lannoo) over mode en filmkostuums is ironisch genoeg wellicht zijn bekendste.
Ontoegankelijk? Zeker is dat Lauwaert verlangt dat je hem tegemoetkomt
In Zelfportret, ook stuk voor stuk in De Witte Raaf verschenen, lezen we over het grootouderlijk huis, zijn vader, vriendschap, zijn kleerkast en ten slotte, zijn ziekte en zijn hersentumor. Lauwaert “onderzoekt zijn eigen leven en de factoren die het bepaalde met dezelfde strengheid en eruditie die zijn ander werk kenmerken (…). Lauwaert wordt zijn eigen studieobject”, schrijft Meuleman in zijn voorwoord. Dwangmatig reflecteren over fragmenten, zo noemt hij het ook.
De meest lyrische tekst is misschien die over het huis van de grootouders waarmee de bundel opent. Hoewel, lyrisch. Het pand wordt gesitueerd aan de hand van tableaus, reproducties en meubelen en geldt – in tegenstelling tot dat van de nomadische ouders (“verhuizen was er natuurlijker dan wonen”) – als iets onwrikbaars en als een oase van rust. Toch komt de vader al om de hoek kijken: “Men schrijft de zinnen die hij niet had kunnen schrijven, zoals men het Italiaans leerde dat de grootvader nooit verwierf.”
Van een heel ander kaliber is ‘Tombeau: De Krant, De Tafel, het Uniform’ over het nationaalsocialistische verleden van zijn vader, die tijdens de Tweede Wereldoorlog uitdrukkelijk met de SS meewerkte en daarvoor negen jaar gevangenschap kreeg. Welke eitjes worden er in deze tekst gepeld? “Overtuigingen als munitie in de familiale constellaties. De tafel: een mise-en-place van driften, vermomd als argumenten.” Begrippen worden om en om gekeerd, Lauwaert schrijft een kleine geschiedenis van de verontwaardiging, of over ontworsteling en de angst om in hetzelfde straatje te belanden. Het is de meest hermetische tekst van de vijf, loodzwaar soms, maar met een paar akelig actuele vaststellingen: “Dat was voor zovele van deze generaties de politiek: de lust der verontwaardiging.”
Daarentegen zijn het derde stuk waarin de jongensvriendschap wordt geanalyseerd, net als de vierde over zijn garderobe, bijna frivool te noemen. In ‘De arm om zijn schouder’ plaatst Lauwaert op uitputtende wijze vriendschap tegenover liefde: “De liefde voert haar gesprekken in bed, de vriendschap aan een tafel in het restaurant. Tegenover het bedrijven van de liefde, het eten der vriendschap. De tafel waaraan men samen eet is voor de vriendschap het bed waarin men liefheeft.” En: “De vriendschap heeft helderheid nodig (…) De geliefden daarentegen hebben duisternis nodig.” Het liefdeslichaam jaagt op het onbekende, de vriendschap zoekt het vertrouwde. Maar misschien idealiseert Lauwaert hier vriendschap te zeer als het terrein van de rimpelloosheid, in dit op de duur wat repetitief essay.
In ‘De Man, het Leven, het Kostuum’ doorwaadt hij zijn eigen kleerkast en maakt hij zijstapjes naar de mode en fotografie, in een essay dat Barthes’ Mythologieën echoot, en Lauwaert in optima forma toont. Mooi en accuraat is de typologie die de o zo alerte waarnemer maakt van de bohemien, de excentrieke, de kunstenaar, de legionair, de elegante, zelfs de bedelaar: “Kledij moet ‘uitgevoerd’ worden. Dat vraagt oefenen, tijd, concentratie. Het is vol gevaar, schaamte, mislukking.” Kleding is een instrument, een presenteerblaadje. Verschijnen is vormgeven.
Zo belanden we aan in het allerminst lichtvoetige slotessay ‘De niet meer gezonde Man’ uit 2013, een uiterst snijdende evocatie van de vaststelling van zijn ziekte en het onherroepelijke proces dat daarop volgt, met als handvaten onder meer teksten van Susan Sontag, Aleksandr Solzjenitsyn en Siddhartha Mukherjee. “Hoe gedraag ik mij? Als beschaamde schuldige. Een ziek lichaam is een schuldig lichaam. Een schuldig lichaam moet bekennen. Ga ik knielen? Ja, ik kniel in de wachtgang.” Het is een tekst die koud om het hart slaat, maar nergens sentimenteel wordt. Want Lauwaert wijst valse troost af. Niets verbloemend schrijft hij over zijn zoektocht naar balans, de ziekte veroorzaakt evenwichtsstoornissen. “Ik lig op het zebrapad als een danser van Rosas.” En je vraagt je tegelijk bedremmeld af waarom Lauwaert toch niet vaker naar de ik-vorm greep.
Terwijl je leest, zie je Lauwaerts geest van waakstand naar actiemodus verspringen
Ook deze vijf teksten behouden iets ongrijpbaars en weerbarstigs, men dient ze mondjesmaat tot zich te nemen – alsof je je als lezer aan een infuus dient te leggen, mocht dat hier niet zo oneerbiedig klinken – omdat ze bijna intellectueel krachtvoer zijn. Gedachten meanderen, conclusies blijven uit, het is alsof Lauwaert gedurig in tegenspraak is met zichzelf en zijn omgeving. Het is koortsachtig denken. Terwijl je leest, zie je zijn geest van waakstand naar actiemodus verspringen. De vijf teksten bevatten een plejade aan aforismen, uit steen gehouwen zinnen die bijblijven. En in het slotessay legt hij zijn harnas als afstandelijke waarnemer af om zonder pudeur naar de aftakeling van het eigen lichaam te kijken én naar de verbrokkeling van zijn brein, zijn leven, zijn liefde.
Lucide en sceptisch, noemt Meuleman de teksten in zijn voortreffelijke inleiding, geschreven ook vanuit een eenzame positie. Welzeker bleek Lauwaert een uitgesproken einzelgänger. Maar soms was hij ook verrassend visionair. Jammer wel dat de precieze data van de essays in deze editie niet zijn meegegeven. Detailkritiek. Zelfportret is een wezenlijke heruitgave van een in Vlaanderen unieke essayist die niet zomaar in de vergetelheid mag tuimelen.
Dirk Lauwaert, Zelfportret, samenstelling en voorwoord door Bart Meuleman, Bebuquin, Antwerpen, 2023, 152 p.