Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

‘Een hoek van het aardsch paradijs’: de vergeten Brusselgekte in Colombia
0 Reacties
© geneanet.org
© geneanet.org © geneanet.org
geschiedenis

‘Een hoek van het aardsch paradijs’: de vergeten Brusselgekte in Colombia

Tussen de twee wereldoorlogen overspoelde een eigenaardig snobisme de Colombiaanse elite: de onbedaarlijke lokroep van het verre Brussel. Wie de middelen had droomde ervan het anker te lichten, de Nieuwe Wereld de rug te keren en in de lanen van de Belgische hoofdstad te flaneren.

Een respectabel pension

Ooit had de Belgische hoofdstad dwarsdenkers van internationale allure aangetrokken, tegendraadse geesten als Baudelaire, Marx en Multatuli. Na de Eerste Wereldoorlog leek die magnetische kracht verflauwd. Brussel bruiste nog wel maar was ook provincialer en anoniemer geworden. Net die status trok een nieuw soort publiek aan.

Brussel mocht niet bijzonder meeslepend zijn, voor wie geld had was het er goed en aangenaam toeven. De cultuur was Latijns maar in tegenstelling tot in Parijs geruststellend katholiek gebleven. Het Belgische onderwijs werd op een duizelingwekkend hoge piëdestal gehesen: nergens anders in het buitenland zaten zoveel Colombianen op school- of universiteitsbanken. Zelfs de roman Honderd jaar eenzaamheid alludeert daar later op: Gabriel García Márquez beschrijft daarin hoe Aureliano Segundo zijn dochter alleen in België wil laten studeren, “gekweld door de angst te sterven zonder dat hij Amaranta Úrsula naar Brussel had kunnen sturen”. De moeder van het meisje, “geschokt door het idee dat Brussel zo dicht bij de verdorven stad Parijs lag”, weet het vertrek nog een tijdje tegen te houden, totdat verzekerd wordt dat haar dochter in een meisjespensionaat zal belanden.

Van 1920 tot 1930 was de ontmoetingsplaats voor Colombianen niet Londen, Parijs of Berlijn, maar Brussel

Op Brusselse scholen zat de elite van het Zuid-Amerikaanse land, kinderen van zakenmannen, plantagehouders en politici die ooit zelf in de voetsporen van hun ouders zouden treden. Een van die scholieren, de latere president Alfonso López Michelsen, blikte in zijn memoires terug op zijn Belgische jaren. Waarom, vroeg hij zich a posteriori af, had België zo’n aantrekkingskracht op zijn landgenoten uitgeoefend?

De verklaring was prozaïsch: Colombianen zijn onverbeterlijke kuddedieren. “Zodra we onze grenzen verlaten gaan we, in alle landen, naar dezelfde hotels, wonen we dezelfde zondagsmis bij in een katholieke kerk, gaan we ongetwijfeld roddelen over de laatste nieuwtjes uit het Vaderland, en, vanuit een onzichtbare eendracht, beoordelen welke de goede of slechte restaurants of schouwburgen zijn, die geruisloos van mond tot mond zullen aanbevolen of afgeraden worden. Dit was wat er gebeurde in dat decennium van 1920 tot 1930, met betrekking tot het kleine koninkrijk België. De ontmoetingsplaats van de Colombianen was noch Londen noch Parijs noch Berlijn maar Brussel, dat, naar mijn aanvoelen, als een respectabel pension was, voor christelijke families, tegenover het neonverlichte kosmopolitisme van de grote hotels waarmee andere Europese hoofdsteden ons verblindden.”

Op de banken van het Collège Saint-Michel zat López Michelsen naast aristocratie uit heel Europa. De sfeer in het jezuïetencollege vond hij benauwend en spartaans. Enthousiaster was de Colombiaan over het nabijgelegen Leuven, de levendige Vlaamse universiteitsstad waar hij enige tijd verbleef om zijn Frans (!) bij te spijkeren. In Leuven vond hij de mentaliteit meer bohemien en zelfs Colombia leek verrassend dichtbij. “Drie talen domineerden in Leuven”, schreef hij in zijn memoires, “het Vlaams, het Frans, en het Spaans. Niet het Spaans van Castilië noch van Andalusië, met zijn typerend gelispel, maar het meest zuivere Spaans met Zuid-Amerikaans en, ik zou bijna zeggen, Colombiaans accent.”

De stille schilder

De beroemdste en meest veelzijdige Colombiaan in Brussel, de nestor van de gemeenschap, was ook een van de meest teruggetrokken levende. Zijn openbare optredens in de Belgische hoofdstad waren zo beperkt in aantal, zo verstoken van deining, dat het wel leek alsof hij alleen nog maar als schaduw van een voorbij tijdperk bestond.

Na vele omzwervingen tussen Colombia en Europa had de schilder Andrés de Santa Maria (geboortejaar 1860) zich kort voor de Eerste Wereldoorlog in Brussel gevestigd – dezelfde oorlog had hem tijdelijk weer doen uitwijken. Hij gold in eigen land als een grootheid en kreeg in 1926 nog een opdracht van de president. Aanvankelijk was Santa Maria sterk door Courbet en Millet beïnvloed geweest, later werd zijn stijl meer impressionistisch. Vooral van zijn intieme portretten, vaak van familieleden, ging een betoverende kracht uit. Diep in gedachten verzonken, vanuit de verte, alsof er een vlies over het doek is gespannen dat ze van de wereld afschermt, staren de geportretteerden ons aan. Geen tropische uitbundigheid, maar diepe Europese melancholie.

Het was allicht met de nodige schroom dat Johan De Maegt de schilder begin 1936 durfde op te zoeken. De journalist van Het Laatste Nieuws klopte aan bij een stemmig herenhuis in de Brusselse gemeente Elsene. De bezoeker werd aangemeld door een dienstknecht, waarop een rijzige figuur met fijn gepunte snor hem de hand drukte. De Vlaamse gast liet het interieur in zich opnemen, “en daar zit ge, in deze van grijs licht doordrongen kamers, waar oud tinwerk op de schoorsteenen staat en van de wanden u lichtgevende vrouwenkoppen aankijken, opdoemend uit mysterieus donkere achtergronden.” Ze stapten naar de eerste verdieping, het werklokaal met schildersezel betredend. Aan de wanden hingen schilderijen die nog nooit in het openbaar getoond waren.

“Gij werkt en gij toont uw werk niet”, sprak de journalist, misschien met een toon van licht verwijt in zijn stem. “Ik hoop het eerlang te tonen”, antwoordde de schilder. “Maar ik huiver er voor. Veel ervan is ontstaan binnen deze stille muren, werk van een heel leven eigenlijk. Schilder zijn is tragiek: uw werk gaat van u weg, ge ziet het vaak nooit meer terug. Ge weet niet hoe het verder leeft, ge kunt er niets meer aan wijzigen, het is altoos een afscheid voor altoos.”

Op een andere vraag was het antwoord van de Colombiaan duidelijker.

“Gij hebt veel gereisd en woont nu sedert vier en twintig jaar te Brussel. Is de atmosfeer van Brussel voordeelig voor uw werk?”

Santa Maria: “Ik ben in vele hoofdsteden geweest. Andere zijn grootscher of grooter. Maar geen heeft de bekoring van Brussel, wat zo weldadig werkt op den geest. Geen heeft al die parken, heeft dat bosch, heeft die heerlijke ligging. Het zou mij niet verbazen als de streek van Brussel afgekeken was uit een hoek van het aardsch paradijs.”

Volgens Santa Maria had geen enkele andere stad dezelfde bekoring als Brussel

Santa Maria had zijn werk al twee decennia niet aan de buitenwereld getoond. Zijn huis was een weelderig maar verzegeld museum geworden. Roem en aanzien leken hem nog weinig te interesseren. Het leven had hem niet altijd toegelachen – zeven van zijn kinderen waren al overleden.

Maar de wonderen waren de wereld niet uit. Was het interview een publiciteitsstunt geweest? Amper twee weken later opende het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten een retrospectieve gewijd aan… Andrés de Santa Maria. In vijf grote zalen getuigden bijna honderd doeken – stillevens, portretten en religieus geïnspireerde werken – van zijn kunde. Nu gingen de ogen open. “Er heeft in dezen thans grijzen schilder”, schreef de correspondent van het Nederlandse De Telegraaf, “een duurzaam vuur gebrand, te vol fierheid om niet teruggetrokken te werken, te schroomvallig om niet met rustige natuurlijkheid bescheiden te zijn.” De Vlaamse cultuurpaus August Vermeylen sprak zijn bewonde­ring voor de Colombiaan uit. Een jaar later wijdde de Belgische kunstkenner André de Ridder een studie aan de schilder. In Londen vond een nog grotere retrospectieve plaats.

Alsof zoveel jaren van vergetelheid moesten worden ingehaald werd eind 1941 in het Paleis voor Schone Kunsten opnieuw een overzichtstentoonstelling georganiseerd. Santa Maria zelf verbleef toen al niet meer in Brussel. Met zijn vrouw was hij naar een dorpje in de provincie Namen verhuisd, waar hij in 1945 overleed.

Heimwee naar een onbekende wereld

Met de dood van Andrés de Santa Maria kwam een tijdperk ten einde. Na de Tweede Wereldoorlog zou de Colombiaanse liefde voor Brussel tot een verre herinnering verglijden. Het afscheid van België kon de smaak van nostalgie of regelrechte bitterheid aannemen. Darío Hernández, een pianist met rond brilletje en haar vol brillantine, was op zeventienjarige leeftijd naar Brussel gekomen. Hij had een eerste prijs in het Koninklijk Conservatorium behaald en mocht zelfs voor koningin Astrid optreden. In de jaren dertig was hij opnieuw in Santa Marta beland en besprenkelde hij zijn landgenoten met Beethoven, Liszt en Chopin.

Maar in plaats van bewondering oogstte hij ergernis omdat hij de oude vertrouwde volksdeuntjes vergeten was. Hernández zou toen beledigd de piano dichtgeslagen hebben. Nooit ging deze stad hem nog een noot horen spelen! Tot zijn dood – hij werd een oude grijsaard – zou hij enkel piano oefenen met katoen aan de snaren bevestigd. Vele decennia werd niets meer dan een dof clap clap clap vanuit zijn repeteerruimte gehoord.

Sommige legendes zijn te mooi om na te trekken.

Bij Guillermo Henríquez overheerste een soort onbestemd heimwee wanneer het over Brussel ging. Ik ontmoette de theaterschrijver in Ciénaga, een in comateuze slaap verzonken stad met groots verleden in Caribisch Colombia. Guillermo’s vader had enorme rijkdom als bananenplanter vergaard en was in 1926, met in zijn kielzog een vrouw en negen kinderen, naar Brussel vertrokken. De familie betrok er een herenhuis in Elsene. Het Casa Henríquez met zijn salon vol Louis XV-meubels, zijn marmeren trap en kristallen luchter in de vorm van irissen, kreeg gasten uit heel Latijns-Amerika over de vloer, personaliteiten uit de hoogste echelons, politici en toekomstige presidenten.

Misschien had ook de kleine Álvaro Mutis er een keer zijn opwachting gemaakt. Deze in 2013 overleden dichter en romanschrijver wordt in de Spaanstalige wereld als een literaire grootheid beschouwd. Mutis had zijn kindertijd in Brussel doorgebracht en weinig tastbare herinneringen daaraan overgehouden, maar het verblijf speelde een belangrijke symbolische rol in zijn werk. Alle poëzie die hij had geschreven, beweerde hij ooit, was gericht op het terughalen van zijn jeugd. “Het is droevige poëzie vol heimwee, waarin ik het leven in België en Colombia probeer te reconstrueren.”

Ik merkte eenzelfde sentiment bij Guillermo. Brussel was voor hem een stad waar hij nooit gewoond had, die hij nauwelijks kende en waarvoor hij zich te oud voelde om hem nog te bezoeken. Zijn woning bevatte een grote verzameling snuisterijen – hij bezat een vroege druk, net niet uit elkaar vallend, van Honderd jaar eenzaamheid met persoonlijke opdracht van de meester. Sommige relicten verwezen naar België: een verkleurd diploma van zijn vader (Institut Dupuich, schooljaar 1929-1930, geslaagd met grand fruit) en een reeks afbeeldingen uit het interbellum, van portret- en klasfoto’s tot familie-uitjes en verkleedpartijen.

Een van de foto’s toonde een vrouwengezelschap in typische jarendertigmode – klassieke, lange rokken in plaats van de kokette uitdossing van het voorgaande decennium. Centrale figuur is een Colombiaanse schoonheidskoningin die in 1932 aan de Miss Universe-verkiezing deelnam. Plaats van gebeuren: het Waalse kuuroord Spa. Deze gebeurtenis is op pellicule vastgelegd, maar tussen de zedig kniebuigingen makende kandidaten heb ik geen Aura Gutiérez Villa kunnen herkennen. Na bekendmaking van de (Turkse) winnares toont het Pathé filmpje feestelijke reacties vanuit het publiek. Allicht bevonden zich leden van de Colombiaanse expatgemeenschap in het casino. Zeker aanwezig waren de Nederlandse schrijvers E. du Perron en Menno Ter Braak – ook intellectuelen lieten zich al eens een guilty pleasure welgevallen.

https://www.youtube.com/embed/eWQEjBspX1k

Zo leek elke foto van Guillermo wel een verrassend verleden op te roepen. Voor de Colombiaan belichaamden zijn Brusselse parafernalia een verlangen naar iets dat hij alleen uit tweede hand gekend had – en daardoor misschien idealiseerde. De Colombianen waren al een eeuwigheid uit Brussel vertrokken maar hier, in deze woonkamer in een windstille stad van loden hitte, waarde de laatste ademtocht van een verdwenen wereld.

Literatuur

  • De Maegt, Johan, ‘Het Oordeel van een Spaansch-Amerikaansch Schilder over de oude Vlaamsche Kunst. Een bezoek aan Andrés de Santa Maria’, Het Laatste Nieuws, 23 januari 1936.
  • De Ridder, André, Andrés de Santa Maria, Brussel, 1937.
  • ‘Een krachtig schilderstemperament. Retrospectieve tentoonstelling te Brussel van de werken van Andrés de Santa Maria’, De Telegraaf, 4 februari 1936.
  • García Márquez, Gabriel, Honderd jaar eenzaamheid. Amsterdam, 2017.
  • Henríquez Torres, Guillermo, El Misterio de los Buendía. El trasfondo histórico de Cien años de soledad. Santa Marta, 2019.
  • López Michelsen, Alfonso, Mis Memorias. Bogotá, 2009.
  • Mulder, Reinjan, ‘Gesprek met de Columbiaanse schrijver Alvaro Mutis’, NRC Handelsblad, 20 september 1991.
  • Paternostro, Silvana, Solitude & Company: The Life of Gabriel García Márquez Told with Help from His Friends, Family, Fans, Arguers, Fellow Pranksters, Drunks, and a Few Respectable Souls. New York, 2019.
  • Serrano, Eduardo. Andrés de Santa Maria. Pintor colombiano de resonancia universal. Bogotá, 1988.
  • Van Broeck, Anne Marie, Álvaro Mutis, memoria de Bélgica. Medellín, 2016.
Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.