Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Een historische Reynaert voor de eenentwintigste eeuw
0 Reacties
recensie
literatuur
geschiedenis

Een historische Reynaert voor de eenentwintigste eeuw

In De Reynaert biedt Frits van Oostrom een spannende en verrassende kennismaking met een literair meesterwerk. Met zijn visie die tegelijk tijdloos, historisch én modern is, plaatst hij zich in een lange Vlaams-Nederlandse traditie van populariseringen van dit middeleeuwse dierenepos. En Reynaert de vos zelf? Zijn immorele gewiekstheid blijft schuren.

Bij het lezen van Frits van Oostroms De Reynaert schoten mij onwillekeurig de ontroerende slotregels te binnen van ‘The Nuns Priest’s Tale’. Dat is een episode in de Middelengelse Canterbury Tales (circa 1400) van Geoffrey Chaucer waarin een kloosterkapelaan het reinaardiaanse verhaal vertelt van de haan Cantecleer, de hen Pertelote en de sluwe vos. Aan het eind wendt de verteller zich tot zijn gehoor: “Is dit verhaal slechts onzin over een vos, een haan en een hen? Neen, beste mensen, trek er morele lering uit, want zoals Sint-Paulus al zei, alles wat geschreven is, is er om ons te instrueren. Dus laat het kaf maar liggen en gebruik het koren; en goede God, als dat, zoals ook onze Heiland zei, Uw wil is, maak ons betere mensen en verleen ons toegang tot Zijn hoge vreugde; amen.”

De kwezelmoraal van een kloosterkapelaan? Misschien. Maar Van Oostrom brengt in zijn boek zo krachtig de meedogenloze, machiavellistische en sardonische wereld van de Reynaert naar voren dat de “moraal” van al die vossenstreken een voelbaar vacuüm wordt, een afwezigheid – geheel volgens de ethiek van christelijke en laat-Romeinse filosoof Boëthius, die het kwaad ziet als een leegte waaruit het goede is weggezogen.

Zo kan een erudiete teksteditie je aan het denken zetten – en hogere lof is nauwelijks mogelijk. Het oeuvre van Frits van Oostrom (1953) is waarachtig niet arm aan meesterstukken, maar te midden daarvan mag zijn Reynaert een extra statuur claimen. Van Oostrom speelt het klaar om de Reynaert tegelijkertijd tijdloos, historisch en modern te laten zijn, en stelt zijn magistrale tekstbegrip in dienst van een nieuwe, eenentwintigste-eeuwse lancering van dit kroonjuweel van de Nederlandse letteren.

De eigenlijke tekst van de Reynaert neemt slechts een negentigtal bladzijden in beslag, in een boek van bijna zeshonderd pagina’s, en in dat kleine ijsbergtopje zijn het bovendien slechts de linkerkolommen van de bladzijden waarop de tekst staat; de rechterkolom bevat verklarende ondertiteling. Die teksteditie is een samenwerking tussen Van Oostrom en Ingrid Biesheuvel. Mijn bewondering voor deze tekstpresentatie geldt ook voor haar, een vooraanstaande medioneerlandicus en expert over het voor de Reynaert zo belangrijke Comburgse Handschrift, dat eind veertiende, begin vijftiende eeuw in de omgeving van Gent werd geschreven.

Een heldere, korte inleiding overschouwt de diverse middeleeuwse versies en hun onderlinge familieverhoudingen, en legt de redactionele keuzes uit die bij de tekstbezorging zijn gemaakt, ook in hun verhouding tot eerdere edities. Dat wordt gevolgd door een kritisch apparaat volgens de regelen der kunst, zodat ook in de vakwereld deze teksteditie stevig in zijn schoenen staat en voor lange tijd gezaghebbend zal blijven.

Toch is de tekst ook voor niet-filologen prettig leesbaar, dankzij de tweekolommenoplossing en de goed gedoseerde parafrase in modern Nederlands, waar nodig, in de marge. Vormgever en uitgever verdienen en passant een compliment voor de fraaie en lezersvriendelijke opmaak van dit complex gelaagde boek.

Voordien pakt Van Oostrom vierhonderdzestig bladzijden lang uit met inleidende beschouwingen om dan pas tot de tekst zelf te komen. Is dat overdadig? Niet echt. Jacob Grimms klassieke editie Reinhart Fuchs uit 1834 – waaraan dit boek me vaak deed denken – doet zo ongeveer hetzelfde: het bouwwerk van de tekstpresentatie behoeft veel fundamenten en steunberen, en veel van de ijsberg bevindt zich onder de waterlinie om het topje er bovenuit te tillen. Dat is waarom ik deze editie “historisch” noem.

De Reynaert was na 1500 weggezonken in ons culturele geheugen, maar aan het einde van de Pruikentijd werd hij, zoals veel middeleeuws erfgoed, herontdekt. Goethe speelde een sleutelrol, zoals zo vaak, en in zoveel opzichten. Sindsdien – dus inmiddels zo’n kwart millennium – heeft men geworsteld met de sluwe vos, die nu eens opduikt in de archieven en zich dan weer aan het speurende oog onttrekt. Franse en Duitse edities kibbelden over de oerherkomst van het verhaal, waarbij de Vlaams-Nederlandse versie van “Willem die Madocke maakte” een bijzondere positie inneemt: niet de oudste, maar geografisch heel dicht bij de bron, en met een heel bijzondere literaire lading.

In die lange internationale traditie van tekstbezorgingen hoeft deze Reynaert zich niet geïntimideerd te voelen door pioniers als Friedrich David Gräter en Jan Frans Willems of door reuzen als Paulin Paris of Jacob Grimm: hij neemt in de lange Europese vossenjacht een trotse positie in. Bovendien positioneert Van Oostrom zich vooral in de Nederlands-Vlaamse context, die, naast gezaghebbende edities als die van W.J.A. Jonckbloet en W.P. Gerritsen, ook veel populariseringen en bewerkingen heeft gekend. Meer dan aan de recente internationale (germanistische en romanistische) interpretaties is het Van Oostrom eraan gelegen zijn respect te betuigen aan de Nederlandstalige “schoolmeesters”: de mensen die goed konden populariseren, uitleggen en de belangstelling wisten te prikkelen. Dat is kennelijk een traditie waarin Van Oostrom ook zijn filologische werk wil plaatsen.

Reynaerts vermogen om ons tegelijkertijd te laten gniffelen en terugdeinzen: dat is ongemakkelijk

Bij die aandacht voor de populariseringen komt een dilemma om de hoek kijken: hoe moest men in het morele kader van de negentiende- en twintigste-eeuwse pedagogiek omgaan met de obsceniteit en wreedheid van de Reynaert? In een vermakelijk overzicht krijgt de lezer te zien hoe de verkrachtingen en gemeenheden in het origineel ten behoeve van de jeugdige doelgroep werden verdund tot licht laakbaar grensoverschrijdend gedrag. Het middeleeuwse dierenrijk verschoof richting het Grote Dierenbos. Dat is wat moderne bewerkingen doen met oud materiaal: dat krijgt, onvermijdelijk, te maken met de heersende smaak, normen en waarden. Ook nationale zelfbeelden van moderne makelij worden op de Reynaert geprojecteerd, en in de Vlaamse Beweging kon het daarbij ook tot volksnationalistische en antisemitische interpretaties komen.

Dat valt te verwachten bij een tekst waarin ikzelf een soort karakterschetsen à la Theophrastus ontwaar: typetjes van menselijke hebbelijkheden en onhebbelijkheden, karikaturaal geprojecteerd op vermenselijkte dierenfiguren (een beetje zoals de Fabeltjeskrant, of de personages van Marten Toonders Rommeldam). Van Oostroms eigen visie is dat de Reynaert een “open tekst” is, waarvan elke lezersgeneratie kan maken wat hen preoccupeert. Ook die conclusie is weinig verrassend. Maar de Reynaert méér is dan een amorfe rorschachtest: het verhaal schuurt. Reynaerts immorele gewiekstheid, zijn vermogen om ons tegelijkertijd te laten gniffelen en terugdeinzen: dat is ongemakkelijk. De literatuurwetenschapper Jacques Riffaterre zou het “ongrammaticaal” noemen: iets in een tekst wat je niet lekker zit, en waardoor je er nog eens opnieuw naar wilt kijken; een onverteerbare uitdaging aan de lezer. Dat is een heel ander soort van “openheid” dan een rorschachtest.

Zeer intrigerend is de idee van Koning Nobels dierenrijk als een soort ‘failed state’

Ook Van Oostrom confronteert dat schurende amoralisme van de Reynaert. De historicus in mij werd het meest geïntrigeerd door de idee van Koning Nobels dierenrijk als een soort failed state. In de dertiende en veertiende eeuw zien we overal privéoorlogjes van rouwdouwende edellieden die elkaar vetes aanzeggen, reizigers uitplunderen of met steden in de clinch liggen; en als reactie daarop talrijke pogingen her en der om een “landvrede” te bewerkstelligen. Het zijn de eerste tekenen dat de staat-in-wording een “monopolie op legitiem geweld” wil verwerven, maar veel haalt het vooralsnog niet uit.

Veelzeggend, tegen die achtergrond, is dat de wandaden van Reynaert door de verzamelde hovelingen worden voorgespiegeld als een inbreuk op een vrede die de koning moest beschutten (“sconinx vrede” of the king’s peace, zoals dat nog steeds heet in het Engels). Tolereert Nobel “dat hu verde [vrede, JL] dus es te broken”, tot schande van zijn reputatie? In dat licht lijkt het felle, chronische getwist inderdaad een sarcastische bespotting van de vrome “vorstenspiegels” die in dezelfde periode de ronde deden, en waarin de hoofse orde werd voorgespiegeld als een oase van wellevendheid en eervolle integriteit, allemaal uitstralend vanuit het morele ankerpunt, de koning. Laat Reynaert daar eens smalend om lachen! Dit is eerder een dog eat dog-world, met een darwinistische survival of the smartest. Heel modern dus, en ik las met instemming de verwijzing naar Carry van Bruggens scherpzinnige opmerkingen daarover. Reynaert is een voorafschaduwing van Machiavelli.

Als Reynaert een spiegel is waarin elke eeuw zichzelf herkent, is dit dan een eenentwintigste-eeuwse Reynaert? Ik denk het wel. Van Oostroms visie is post-postmodern. Zijn nadrukkelijke, autobiografische zelfpositionering in dit boek hoort bij onze generatie. Ook de erkenning dat een “oertekst” met een vastliggende betekenis buiten ons bereik ligt, is kenmerkend voor het kennisrelativisme van nu. Maar daar is – ook heel eigentijds – wel een ethisch-moreel strijklicht overheen gelegd. Hoe kunnen we ons met deze aansprekende maar verdorven hoofdpersoon identificeren?

Wie bij Reynaert denkt ‘schoollectuur, kennen we al’, moet zich over dat vooroordeel heen zetten

Van Oostroms bespreking van dat dilemma culmineert in een schitterende analyse (zowel filologisch als interpretatief) van de Firapeel-episode die het verhaal tot een afronding brengt. Firapeel de luipaard – een vreemd personage, uniek voor de Nederlandse Reynaert – treedt op als een soort mediator. Zijn rol is niet recht te doen wedervaren (daaromtrent heerst in de tekst sowieso ontgoocheling, en Reynaert is op dat moment al verdwenen). Veeleer creëert mediation een perspectief waarmee de betrokkenen kunnen leven, verder de toekomst in. Wat Firapeel voorstelt om de opgewonden en gekrenkte slachtoffers van de voortvluchtige vos weer vertrouwen te geven in Nobels rechtsorde, is dan ook niets minder dan wat tegenwoordig transitional justice heet: symbolisch rechtsherstel annex materiële slachtofferhulp die volgt na de ontsporingen van een falend regime.

Wie bij het woord Reynaert denkt “schoollectuur, kennen we al”, moet zich over dat vooroordeel heen zetten. Van Oostroms biedt een spannende en verrassende kennismaking met een literair meesterwerk, historisch en actueel tegelijk. De lange inleiding is een leesgenot op zich, mede dankzij Van Oostroms pittige en trefzekere stijl.

Frits van Oostrom, De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk, met een nieuwe editie van de Middelnederlandse tekst door Ingrid Biesheuvel en Frits van Oostrom, Prometheus, Amsterdam, 2023, 592 p.

Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.