Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Dreigt de Taalunie het noorden kwijt te raken?
0 Reacties
© FRDR
© FRDR © FRDR
VL ⇄ NL
samenleving
taal

Dreigt de Taalunie het noorden kwijt te raken?

Nergens anders ter wereld werken twee regio’s zo nauw samen als Nederland en Vlaanderen op het terrein van de taal. Maar in de Taalunie, de organisatie die daarvoor verantwoordelijk is, rommelt het. De Nederlandse Tweede Kamer zette het instituut onlangs bruut buitenspel, waardoor ook de samenwerking met Vlaanderen rond de internationale neerlandistiek in het gedrang komt. Journalisten van de lage landen en De Groene Amsterdammer spraken met experts en insiders, op zoek naar een uitweg uit de moeilijkheden.

Toen de Hongaar Levente Erős in het eerste jaar van de middelbare school in Boedapest op busreis ging naar Schotland hielden hij en zijn groep een tussenstop in Amsterdam. De grachtengordel en het Van Goghmuseum vond hij veel interessanter dan het meer van Loch Ness. En dat taaltje, dat klonk zo grappig. Een paar jaar later vertelde hij op een bierfestival in Duitsland over zijn reis aan een Nederlands meisje dat speelde in een orkest uit Sliedrecht. Ze nodigde hem uit een weekje bij haar familie langs te komen en boterhammen met hagelslag te eten. Inmiddels doet Erős als PhD-student Nederlands onderzoek aan de Eötvös Loránd-universiteit (ELTE) en staat hij voor de klas.

In Oost-Europa bloeit het Nederlands. Aan de Eötvös Loránd-universiteit, met dertigduizend studenten de grootste van Boedapest, studeren zo’n 85 mensen Nederlands – van bachelor- tot PhD-niveau. Wereldwijd zijn er 130 universiteiten in 40 landen waar in totaal 13.500 studenten Nederlands leren.

De Nederlandse Taalunie, in Nederland vooral bekend van het Groene Boekje en gezien als de “loodgieter” van het Nederlands, is de steunpilaar van de internationale neerlandistiek. “Vakgroepen in Centraal-Europa kunnen zich zonder Taalunie-financiering slecht bedruipen”, zegt Orsolya Réthelyi, hoofd van de afdeling Nederlands aan de ELTE. “We hebben een levendige studentenpopulatie en veel vruchtbare samenwerkingen tussen de vakgroepen onderling. Maar praktische zaken als het kopen van boeken, daar is budget voor nodig. Daarin voorziet de universiteit zelf niet altijd voldoende. Gelukkig heeft de Taalunie gerichte potjes geld en hebben ze veel ervaring en expertise, sommige medewerkers wel meer dan twintig jaar.”

Uniek instrument met fundamentele problemen

De Taalunie is uniek in de wereld, nergens anders werken twee regio’s zo nauw samen op een beleidsterrein. Dat doen ze al sinds 1980, toen Nederland en België het Taalunieverdrag sloten. Daarin legden ze plechtig vast dat ze samen de schouders zetten onder de verspreiding van het Nederlands in de wereld. Ook op eigen bodem hadden ze een brandende ambitie: de integratie van Nederland en de Nederlandstalige gemeenschap in België op het gebied van de Nederlandse taal en letteren.

Ruim veertig jaar later is het de vraag of dat verlangen nog van deze tijd is. De taalbeleving in Vlaanderen en Nederland drijft juist uit elkaar. Een visitatiecommissie kwam eind 2021 tot de slotsom dat het nodig is opnieuw helderheid te verschaffen over het bestaansrecht van de Taalunie. En ook binnen de organisatie zelf rommelt het. De interne strubbelingen zorgen voor onrust in de internationale neerlandistiek en de Tweede Kamer zette de Taalunie onlangs bruut buitenspel.

De Nijmeegse hoogleraar taalkunde Marc van Oostendorp stuitte als voorzitter van de visitatiecommissie op fundamentele problemen. Allereerst het verschil in belang dat Nederland en Vlaanderen aan de Taalunie hechten. “Je kunt echt wel zeggen dat de Taalunie vooral op aandrang van Vlaanderen is opgericht”, zegt hij. “Daar is het gevoel dat de taal bedreigd is sterker. Nederland is altijd meegegaan, maar minder enthousiast. Vlamingen hebben meer het idee dat taalpolitiek nodig is omdat het Nederlands anders ten onder gaat, bijvoorbeeld in het geweld van de verengelsing. Nederlanders denken: het komt allemaal goed, waarom moet de politiek zich daarmee bemoeien?”

Het verschil in engagement komt ook sterk naar voren in de Interparlementaire Commissie (IPC), een soort grensoverschrijdende volksvertegenwoordiging die de taak heeft controle uit te oefenen over de Taalunie. Daarin zitten elf vertegenwoordigers van Nederlandse kant uit de Eerste Kamer en de Tweede Kamer en elf uit het Vlaams Parlement. “Onder de Vlaamse parlementariërs zijn er altijd wel een paar die echt goed geïnformeerd zijn en de dossiers kennen. In Nederland hecht alleen PVV’er Martin Bosma vanuit hobbyisme belang aan de commissie”, zegt Van Oostendorp.

“Ik kan mij de dag niet herinneren waarop we over een budget hebben gesproken. Er is heel weinig informatiedoorstroming, dan blijft het een beetje een lege doos”

De controlerende taak komt daardoor niet uit de verf, vindt Cathy Coudyser van de Vlaams-nationalistische N-VA. “Daarvoor is één keer per jaar vergaderen veel te weinig. De IPC moet ook over voldoende informatie beschikken. Ik kan mij de dag niet herinneren waarop we over een budget hebben gesproken. Er is heel weinig informatiedoorstroming, dan blijft het een beetje een lege doos.”

Het is geen toeval dat juist déze Vlaamse politica het bestaansrecht van de Taalunie gepassioneerd verdedigt. “De Unie is echt van belang voor de uitstraling van de Lage Landen”, zegt ze in het cultuurcafé van Knokke-Heist, waar ze ook gemeenteraadslid is. “Het is een uniek instrument om onze Nederlandse taal en ook cultuur op de kaart te zetten. In Nederland en Vlaanderen zelf natuurlijk, maar ook in Europa en de wereld.”

De zorg voor het onderwijs in eigen huis is in haar ogen de eerste prioriteit. “Je hoeft de PISA-resultaten er maar op na te slaan om te zien dat kinderen moeite hebben met begrijpend lezen. We kunnen dat maar beter gezamenlijk aanpakken en zorgen dat we één groen boekje, één grammatica en één spelling hebben.”

Politieke kop van Jut

Kathleen Leemans van GO!, het net van openbare scholen in Vlaanderen, vindt de adviezen van de Taalunie “toonaangevend en bepalend”. “Hun aanbevelingen zijn zichtbaar aanwezig in leerplannen en de nieuwe eindtermen Nederlands.” De Taalunie-website “Rijke teksten” levert een kwaliteitsvolle bijdrage aan de ondersteuning van leraren die aan begrijpend lezen en leesbevordering werken, vindt ze.

Dankzij de initiatieven van de Taalunie kunnen we het tij keren en de ontlezing tegengaan. “We zien dat deze duurzame inspanningen stilaan lonen. De meeste leerlingen bereiken aan het einde van het tweede leerjaar de eindtermen voor lezen, luisteren en schrijven, inclusief de basisgeletterdheid, zoals blijkt uit de laatste peilingsproeven Nederlands in Vlaanderen.”

“Ik kom na een bijeenkomst van de Taalunie altijd vol energie naar buiten”, zegt Marleen Lippens van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, de grootste onderwijskoepel. “Je spreekt met mensen die allemaal expertise hebben over hoe je het Nederlands in het onderwijs kunt versterken. We kunnen echt van elkaar leren. De Taalunie speelt daarin een verbindende rol.”

Warme woorden voor de Taalunie komen altijd uit Vlaamse mond, zegt Van Oostendorp. Hij ziet nog een fundamenteel probleem: het moeizame samenspel tussen alle gremia waar de gelaagde Taalunie uit bestaat. Naast het Algemeen Secretariaat en de Interparlementaire Commissie is er ook het Comité van Ministers. Daarin zetelen de twee bewindslieden voor onderwijs en cultuur uit Vlaanderen en Nederland. Ook in dit geval lijkt de Vlaamse betrokkenheid groter: waar Vlaams minister-president en minister van Cultuur Jan Jambon het belang van de Taalunie krachtig verdedigt, lieten minister van Onderwijs Robbert Dijkgraaf en staatssecretaris van Cultuur Gunay Uslu zich nog niet betrappen op enthousiaste uitspraken over de instelling.

“Uit het Comité van Ministers hoor je soms dat de Taalunie zichtbaarder moet zijn”, observeert Van Oostendorp. “Alsof dat niet hun taak is, ze zijn zélf ook de Taalunie. Het Algemeen Secretariaat wordt eigenlijk gebruikt als een soort politieke kop van Jut. Door de ministers wordt van alles over de schutting gegooid.”

De commotie in 2021 rond de uitreiking van de Prijs der Nederlandse letteren aan schrijfster Astrid Roemer illustreert die rolverwarring. Er was heibel omdat Roemer vreemde uitspraken had gedaan over Surinaams ex-dictator Dési Bouterse. De algemeen secretaris van de Taalunie, Kris Van de Poel, was toen degene die in de pers mocht uitleggen dat Roemer de prijs wel kreeg maar er geen ceremoniële uitreiking was. “Als het op een ander terrein was geweest, had de minister de verantwoordelijkheid genomen”, zegt Van Oostendorp.

Brandbrieven

In dit politieke spanningsveld rommelt het ook nog eens intern. Sinds het aantreden van de huidige algemeen secretaris Kris Van de Poel in maart 2020 hebben meer dan twintig personeelsleden (op een organisatie van ongeveer dertig) de Taalunie verlaten. “Binnenskamers stormt het”, zegt een ingewijde die de Taalunie van buitenaf goed kent.

Het is vaak onduidelijk of medewerkers zelf weg wilden of zijn ontslagen, meldt een medewerker. Vooral mensen met ervaring vertrekken. Een collega die liever anoniem wil blijven, vertrok niet lang nadat Van de Poel in dienst was getreden op eigen initiatief. “Het was duidelijk dat Kris van me af wilde”, zegt ze. “Wat ik als heel naar heb ervaren is dat me dat niet rechtstreeks werd gezegd, maar dat ik werd gekleineerd en genegeerd.” Vergaderingen werden gepland zonder dat ze erbij was, taken van haar afgenomen, vertelt ze. “Ik heb moeite met hoe mensen worden uitgerookt en weggepest. Daar heb ik bij wijze van spreken nog steeds last van.”

Ze schetst net als verschillende andere medewerkers die uit angst voor repercussies niet met naam en toenaam genoemd willen worden een beeld van een baas die iedereen die zich niet naar haar decreten voegt wegwerkt, zich omringt met getrouwen en de expertise van ervaren beleidsmedewerkers naast zich neerlegt.

In de zomer van 2021 vond er een welbevindensonderzoek plaats door onafhankelijk bureau Zorg van de Zaak. Daaruit bleek dat een derde van de medewerkers te maken heeft gehad met ongewenst gedrag. “Er is een cultuur van kritiek, beschuldigen en afschuiven. Meer dan eens kwam het voor dat collega's huilden”, is te lezen in een bijlage bij het onderzoek.

“Ik heb moeite met hoe werknemers worden uitgerookt en weggepest. Daar heb ik bij wijze van spreken nog steeds last van”

Als slachtoffers van pestgedrag stappen ondernemen is het effect nihil. “Het gedrag ging door, mij is de mond gesnoerd, ik ben bestraft”, valt te lezen. Niemand is tevreden over de afhandeling van de incidenten. Datzelfde geldt voor de afhandeling van vijf incidenten die te maken hebben met intimidatie, agressie en geweld, allemaal afkomstig van een leidinggevende, blijkt uit het onderzoek.

Sindsdien is er weinig veranderd, zeggen verschillende werknemers. Tweemaal bundelen ze hun kritiek in een anonieme brandbrief die ze sturen richting de betrokken ministeries in Nederland en Vlaanderen. Daarin geven ze aan dat de situatie ernstig is, ministeries wegkijken en de algemeen secretaris de goede naam van de Taalunie aantast. Het Nederlandse ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil niet inhoudelijk reageren maar zegt de signalen serieus te nemen en bezig te zijn om samen met de Vlaamse collega's in kaart te brengen wat de situatie is.

De secretaris-generaal Luc Delrue van het Vlaamse departement van Cultuur, Jeugd en Media vindt het logisch dat er bij een herstructurering mensen “ontevreden” zijn. “Ik heb er in mijn leven vier gedaan. De lat wordt hoger gelegd, je wordt uit je comfortzone gehaald. Weerstand is dan te voorzien.” Over de anonieme klachten zegt Delrue dat die in Vlaanderen in arbeidsrechtelijke context geen enkele betekenis hebben. Wel komt er volgens de secretaris-generaal op korte termijn een “signaalonderzoek” om de klachten te onderzoeken.

Nieuw verhaal

“Dat is gewoon idioot”, zegt algemeen secretaris Kris Van de Poel als we haar voorleggen dat er meer dan twintig mensen zijn vertrokken sinds haar komst. Voor zover er wél mensen de organisatie hebben verlaten, is het omdat ze niet meegingen in wat ze het “nieuwe verhaal” noemt. “Er is gevraagd een ander soort secretariaat neer te zetten. Transparant, flexibel, inspelend op behoeften, strak in dialoog met de departementen, ministeries en kabinetten. Dat vraagt dat je je als beleidsadviseur ook flexibel opstelt. En dat is voor sommige mensen misschien wel een heel grote uitdaging.”

De Taalunie werkt nu sterk vanuit strategische doelen en daarop afgestemde activiteiten, vertelt ze. “Wat we inhoudelijk doen is ook veranderd. Er zijn bepaalde taken die moeten gebeuren. Daar heb je bepaalde profielen voor nodig. En als mensen niet willen veranderen naar een bepaald profiel is er ook niet veel andere keuze.”

Het beeld dat ze mensen vernedert en haar eigen wil doordrijft, herkent ze evenmin. “Als er iemand is die enorm veel geduld heeft, dan ben ik het wel. Ik heb het vandaag nog van iemand gehoord. Die zei: het is fantastisch hoe jij altijd probeert het goede in mensen te zien en het goede uit mensen te halen.”

Heerst bij de Taalunie dan geen cultuur van wantrouwen en onveiligheid? “Dat is een perceptie die mensen hebben”, zegt Van de Poel: “Als je in Nederland in de context van een functioneringsgesprek commentaar geeft op iemand, dan voelt diegene zich al snel onveilig en stapt naar de vertrouwenspersoon. Dat kritiek mensen in Nederland meteen een gevoel van onveiligheid geeft, vind ik moeilijk. Mensen die denken alles goed te doen en die geen commentaar kunnen krijgen op het feit dat bepaalde dingen misschien wat minder lopen, maken de omgeving ook onveilig voor degenen die wel hun best doen en wel hun schouders eronder willen zetten.”

In het visitatierapport is te lezen dat de functie van algemeen secretaris bij gebrek aan een raad van toezicht of een sparringpartner soms wat eenzaam kan zijn. “Uiteraard is dit een eenzame positie”, beaamt Van de Poel. “Maar is niet elke vorm van verantwoordelijk zijn voor anderen een eenzame job? Ik zit hier nog altijd graag.” Ze voelt zich nu “enorm gedragen” door de medewerkers. “We hebben heel mooie dingen verwezenlijkt. Drie is een geluksgetal, 2023 komt echt goed. Ik zie dat we heel veel vooruitgang kunnen boeken.”

Onrust in het veld

Marc van Oostendorp wijst echter op het besluit van minister Dijkgraaf van december 2022 om de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN) voortaan jaarlijks een miljoen toe te kennen. De Taalunie zegt “heel tevreden” te zijn met deze extra middelen voor de internationale neerlandistiek, maar Marc van Oostendorp stelt dat Dijkgraaf op deze manier de Taalunie passeert, wat een teken zou zijn dat hij ontevreden is over de organisatie.

Dijkgraaf nam zijn besluit in reactie op een door de Tweede Kamer aanvaarde motie van het inmiddels vertrokken CDA-Kamerlid Harry van der Molen. Nederland en België hadden op zijn initiatief eerder, in december 2020, via de Taalunie zes ton aan “impulsgeld” beschikbaar gesteld voor de internationale vakgroepen met financieringsproblemen. Daarvan is na twee jaar na dato nog maar een fractie uitgegeven.

“Dat stelt teleur”, zegt Kamerlid Van der Molen. “Er lagen goede plannen maar de Taalunie koos ervoor om er eerst nog een heel overleg- en discussiecircus over op te bouwen, alsof dat werk moest worden overgedaan. Wat de reden is om nog een jaar lang gesprekken te voeren weet ik niet. Dit geeft geen vertrouwen dat die middelen snel tot besteding komen.”

De langzame besteding van het geld zorgt voor onrust in het veld. MediterraNed, de organisatie voor neerlandici rond de Middellandse Zee, gaf in een brandbrief aan de IVN aan dat de internationale neerlandistiek nauwelijks merkt dat er extra geld beschikbaar is. “Het beleid zwabbert”, zegt een van de indieners van de brief. “De subsidiesystematiek is onduidelijk, de initiatieven zijn veelal top-down en passeren daarmee de expertise in het veld. We voelen ons niet serieus genomen.”

Die signalen bereikten ook het Kamerlid Van der Molen. Hij stelde Kamervragen, waarop minister Robert Dijkgraaf (OCW) kwam met een bestedingsoverzicht. Daarop staat dat zo’n zesde deel van het impulsgeld is uitgegeven, al is dat bedrag volgens ingewijden “uit de lucht gegrepen”. Een deel van dat geld zou feitelijk nog niet zijn uitgegeven.

Deze commotie leidde ertoe dat het miljoen voor de internationale neerlandistiek nu rechtstreeks naar de IVN gaat, buiten de Taalunie om. “Een erkenning voor het schitterende werk dat docenten wereldwijd verrichten”, zegt IVN-voorzitter Wim Vandenbussche. “Voorop moet staan dat de middelen terechtkomen bij het werkveld, en niet mogen blijven kleven aan procesbegeleiding of consultancy.”

Harry van der Molen: “Nu vervalt de noodzaak tot cofinanciering en afstemming met Vlaanderen. Zo kunnen we sneller opereren, met de IVN aan het roer. Met het extra miljoen staan we er een heel stuk beter voor. Daarom vind ik het plezierig dat ik dit voor mijn afscheid heb kunnen regelen. Dan laat je iets substantieels achter.”

Verandering

Zo wordt de Taalunie buitenspel geplaatst op een terrein waarvoor ze juist is opgericht en wordt de samenwerking met Vlaanderen gezien als een last in plaats van een lust.

IVN-voorzitter Vandenbussche is daar niet helemaal gelukkig mee, hij haast zich om te zeggen niet tot het kamp van Taalunie-bashers te horen. “Voor de mensen in het veld is ze ongelooflijk belangrijk. Het budget van 11 miljoen is bijzonder klein. We berekenden eens dat vierenhalve cent per Nederlandssprekende naar de universitaire studie van het Nederlands buiten het eigen taalgebied gaat. Met die beperkte middelen doet de Taalunie heel veel betekenisvol werk.”

“De Taalunie doet heel veel betekenisvol werk met beperkte middelen”

Wel is het tijd voor verandering. “Het is een instituut met een structuur uit een ander tijdsgewricht”, zegt de IVN-voorzitter. “De Taalunie kent verschillende lagen en commissies, waarin een deel van de middelen blijft hangen. Dat is moeilijk uit te leggen aan mensen in het veld die bijvoorbeeld maar 450 euro per maand verdienen. Je kunt je afvragen of je die fondsen niet beter kunt inzetten ten behoeve van studenten en docenten wereldwijd.”

Er moet “iets radicaals” gebeuren om de organisatie te redden, vindt Marc van Oostendorp. “Het kan twee tegenovergestelde kanten op. Ofwel door te zorgen dat de ministers het gezicht worden van de Taalunie en de algemeen secretaris de rol van een hoge ambtenaar heeft. Het andere scenario is het Algemeen Secretariaat los te trekken en ervan te maken wat mensen denken dat het is: een onafhankelijk adviesorgaan dat gesubsidieerd wordt door de overheid.”

De eerste optie is eigenlijk hoe het bedacht was, maar wat in de praktijk niet is gelukt. Voor het tweede moet het Taalunieverdrag worden opgebroken. En dat ziet Van Oostendorp voorlopig niet gebeuren. “In Vlaanderen is men bang dat Nederland dan zal zeggen: dan hoeft het helemaal niet meer.”

Voor dit artikel is met 25 mensen binnen en buiten de Taalunie gesproken. Van de anonieme bronnen zijn de namen van de geïnterviewden bij de redactie bekend. Dit artikel werd gerealiseerd met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek. Het verschijnt ook bij De Groene Amsterdammer.

Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.