Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Anjet Daanje zegt ja op alles in de gulhartige roman ‘Het lied van ooievaar en dromedaris’
0 Reacties
recensie Opnieuw actueel
literatuur

Anjet Daanje zegt ja op alles in de gulhartige roman ‘Het lied van ooievaar en dromedaris’

Daanjes tiende, ruim zeshonderd pagina’s tellende roman is een royaal boek: elf verhalen die perfect op zichzelf kunnen staan. Het zijn intense thrillers die stuk voor stuk gaan over spiegeling en gemis, over de tijdloze tegenstrijdigheid tussen eigen perspectief en overgave aan iets groters. Origineel en razendknap uitgewerkt. En dan is er nog het postmoderne spel met de zusjes Brontë.

De postmodernist speelt aanstekelijk en vernuftig met de pretenties omtrent waarheid, genres en stijlen worden vrolijk door elkaar gehusseld. De postmodernist is beweeglijk, op een onvoorspelbare manier wijs. Hij probeert wat. Hij goochelt met feit en fictie, pasticheert erop los en levert uiteindelijk iets af waarover je niet uitgedacht raakt. Aan purisme geen boodschap, leve het eclecticisme! Toppers in het genre zijn Don Quichot, Moby Dick, Max Havelaar, Rayuela (Julio Cortázar) en De rustelozen (Olga Tokarczuk).

In dat zeldzame rijtje voegt zich nu ook Anjet Daanje (1965) met Het lied van ooievaar en dromedaris, haar nieuwe dikke boek dat geen roman is en ook niet echt een verkapte biografie, maar een vergaarbak eigenmachtig aaneen gecomponeerde loeispannende verhalen. Als gevolg van de subtiele, constante ontregeling kijk je anders aan tegen begrippen als tijd, ruimte en werkelijkheid.

Wonderlijk snel gaat alles bij haar, als in een ademtocht. Geboorte en dood doen haasje-over. Er was eens… zolang het duurt. Tijd is drijfzand. Iets verandert onder je ogen in iets anders. In een paar bladzijden ontvouwen zich levens die vervolgens kantelen en zich in gespiegelde of afgeleide vorm herhalen. Toch maak je de gebeurtenissen stap voor stap mee, als een schildpad die z’n eigen gang niet overziet. Je leeft en lijdt mee, duizelig van alle verbeelding.

Dat snelle en trage ineen bereikt de schrijfster door almaar in en uit te zoomen. Ze is stuwend en niet vies van inversie en melodrama, wat de lezer over grote denklijnen jaagt en tegelijk grossiert ze in concrete details die vanwege de herhaling dat stuwende ook weer versterken. Je hebt alle bladzijden nodig om te ervaren hoe enorm de meerwaarde van de som der delen is.

Haar boek is chronologisch opgebouwd en omvat tweehonderd jaar, tot nu en zelfs een beetje er overheen. Er komt duizeligmakend veel historische sensatie los in elk van de elf delen, die ook los zouden voldoen als evenzovele novelles. Je proeft geschiedenis. Voedingsbodem voor alle mystificatie zijn de boeken Wuthering Heights en Jane Eyre en daarmee de schrijfsters Emily Brontë (hier Eliza May Drayden) en haar zus Charlotte (hier Millicent).

Ooit, in De herinnerde soldaat, waarmee ze in 2019 doorbrak, had ik moeite met Daanje. Ik voelde me wegzakken zonder kans terug te denken, modern gezegd me “te verhouden” tot de schrijfster, die zelf weggezakt leek in haar verhaal. De stellende vorm pushte me, overgave leek verplicht. Ach, wat mooi! En dan?

Wonderlijk snel gaat alles bij Daanje, als in een ademtocht. Geboorte en dood doen haasje-over

Bij het lezen van Het lied van ooievaar en dromedaris dreigde dat ook te gebeuren, al is er meteen fijn veel metagedoe met zogenaamde documenten, commentaren, een boekje vol onleesbare codes. Maar verdwenen of nastarende lijken, gerommel in doodskisten: er is een overkill aan zware, zwarte romantiek. En dan is menig detail ook nog eens nadrukkelijk symbolisch en wordt door alle herhaling een deken van fataliteit over je getrokken. Niet dat ik het noodlot niet serieus neem, maar toch. Je kunt erop wachten: de vlieg als aankondiging van de dood, de rode vlekken (tyfus, tering, whatever), het tinkelende belletje, de hallucinaties. Door die running gags haken de verhalen aan elkaar en aan het leven en werk van de Brontës. Losjes, steeds losser, dat wel.

Doorlezen is het devies, vertrouw de schrijfster: ze zal iets met de rafels en raadsels doen. Vermaak je en huiver! Over de delen heen vermoed je een overkoepelende visie, de oogst zal schitterend zijn.

De stoet memorabele personages wordt in deel één geopend door de aflegster Susan Knowles-Chester. Zij introduceert je in haar tijd, waarin ziekte en sterfte, zeker in het kraambed, aan de orde van de dag zijn en emancipatie een zeldzaam goed is. Ze laat je kennis maken met het wel en wee van de Draydens.

Zo heten de Brontës hier dus, de historische namen vallen maar één keer. We leren de hele familie en vooral de zusjes Millicent en Eliza May kennen met hun ambities, hun onderlinge verstandhouding, de wording en ontvangst van hun werk. Er is karakterologisch sprake van een sterke hang naar symbiotische verknochtheid maar ook naar zelfstandigheid.

Mooi gedaan, maar ondanks bewondering, ook voor de vele research die ongetwijfeld is gepleegd, was er dat verzet. Je wordt ingepakt, help. Er is geen ruimte voor eigen activiteit, en dat moet, dat zal.

Al doorlezend werd me echter duidelijk dat de frictie passiviteit-activiteit wellicht juist het hoofdthema in deze Daanje is: al haar hoofpersonages verlangen naar overgave, aan de natuur, aan een grote liefhebberij (denk aan de piano), aan de ander, met name aan de zuster, aan de geestverwant. Tegelijk wordt gehunkerd naar inzicht, overzicht, eigen perspectief. Er wordt naar adem gesnakt. In het boek is die tijdloze tegenstrijdigheid origineel en razendknap uitgewerkt, zie je ineens.

Verrassend, en wat mij betreft heel welkom, is dat Daanje in de laatste drie, vier delen fataliteit en romantiek enigszins inruilt voor nieuwsgierigheid en honger naar kennis over wat ons overkomt, al moeten we het chaos noemen. De vrouwen zijn langszij de mannen gekomen of er voorbij. Kernthema blijkt onherroepelijk de tijd waarop geen vat te krijgen is, naast toch ook onveranderlijk het verlangen naar versmelting, al gaat dat vaker gepaard met verlangen naar ontraadseling. De plot wordt complexer, de redenatie logischer, de gesprekken moderner. Dat straalt af op de vorige delen. Ik herinner me het moment dat ik zonder reserve dacht: wat een goed boek.

Doorlezen is het devies, vertrouw de schrijfster: ze zal iets met de rafels en raadsels doen

Wat ben ik bijvoorbeeld blij dat Emery nog leeft, Emery Niles (1947-2036), de sympathieke spil in deel tien. Hij weet zijn Jane aan zich te binden met een parabel over een man die de ravage in zijn tuin na een dambreuk ’s nachts stampend verhelpt en ’s morgens de tekening van een ooievaar in de modder ontdekt. Het leven verbeeld, hoe vluchtig ook: Jane is verkocht.

In dat deel waait een frisse wind. Er valt iets te kiezen, het is meer ieder voor zich, dit is het nu. Het deel ontwikkelt zich tot opnieuw een fantastische en boeiende whodunit rond weer dat boekje van Eliza May, inmiddels een klassieke schrijfster. Er zijn terloopse rake schimpscheuten aan het adres van de maffiose kunstwereld.

Zou er veel verloren zijn als het postmoderne kader was weggelaten en de delen los ervan waren uitgegeven? Het zijn elf intense en volwaardige thrillers, ze gaan stuk voor stuk over spiegeling en gemis, de plot is elf keer dik in orde. Wat te denken van die half-Duitse zusjes die in Engeland wonen en vanwege de oorlog hun identiteit, waaronder hun taal, moeten verbergen. Doet het er dan toe dat er een Brontë- of Draydenbelletje of -dingetje opduikt, waardoor je ineens beseft: o ja, het staat niet op zichzelf?

Of dat hele mooie, een beetje lichtere, slapstickachtige over Phoebe, die eigenlijk een tweeling is, wat door hun vader, die spiritistische seances organiseert, handig wordt uitgebuit. Het is als steeds een griezelverhaal, maar hier is niet alleen figuurlijk maar ook letterlijk sprake van een dubbele bodem. Het spookachtige en onbegrepen gerommel krijgt een andere status: die van trucage. Dood is dood. Ja toch? Dat Phoebe ontheemd is na de dood van haar zus, die ze moet verzwijgen, is ook sterk zonder de koppeling aan Drayden/Brontë.

En toch. Het postmoderne zorgt voor puzzelkriebel, voor een onbevangen houding jegens de literatuurgeschiedenis. De loden ernst wordt ondergraven. Ik denk aan verwante boeken als Het goud in de mond van Madame Bovary (Willem Brakman) en Flauberts papegaai (Julian Barnes), het is een achtenswaardig genre. Dat ik al lezend nogal eens dacht aan The Romantic Agony (Mario Praz) is leuk, net als de vergelijking met bepaalde experimentele vrouwelijke schrijfsters van weleer en nu (Annelies Verbeke!).

Er is geen enkele reden om terug te deinzen voor alle hocus pocus, gewichtig of verwarrend wordt het nergens

Één van de beklemmendste en verrassendste delen culmineert in een incestueuze lesbische verhouding die als steeds heel aanschouwelijk tot leven wordt gebracht. De geëmancipeerde vrouw is bij Daanje een fenomeen van belang. Vrouwen waren veroordeeld tot elkaar, ze vraten elkaar op, ze konden niet zonder elkaar. Dat wordt later minder. Gedramd of belerend gedaan wordt er niet, ik zou de sfeer in dit deel eerder prettig diffuus willen noemen.

Het is een royaal boek. More is more. Daanje is een ja-zegger, ze is van het maximale, gulhartige, van het niet benauwde, al is benauwenis nog zo bepalend in veel van Het lied van ooievaar en dromedaris. De delen houden allemaal apart stand, maar ze versterken elkaar. De postmoderne setting geeft ze lucht en armslag, dat moet de conclusie wel zijn.

De geschiedenis van de familie Drayden, inclusief hun woonplaats, is in grote lijnen en details gespiegeld aan die van de Brontës, maar de namen zijn veranderd en in een enkel geval verhaspeld. Allengs wordt verder van de oorspronkelijke familie weggedraaid en zit de overeenkomst alleen nog maar in een vage spiegeling of aantoonbaar historisch element uit hun werk of leven. Daanje neemt het touw steeds meer in eigen handen.

Wie de Brontës en met name hun werk kent, heeft natuurlijk een tevredenstemmende voorsprong bij het herkennen van scènes, personages of symbolen, maar nodig is dat niet. Er is geen enkele reden om terug te deinzen voor alle hocus pocus, gewichtig of verwarrend wordt het nergens, de vertelstijl is bovenal meeslepend. En de postmoderne franje pik je makkelijk en graag mee.

De locaties zijn prachtig filmisch. Zo’n postkantoor of boekenleenplek: ik ben er geweest, bij Daanje

Agnes Chambers, de fictieve onderzoekster/biografe, van wie zowaar ook een dochter prominent opduikt, houdt ons aan het begin van de delen op de hoogte van haar vorderingen en de moeilijkheden waarop ze stuit. Ze heeft het bij voortduring over dat ene boekje vol onprecies gekrabbel, dat je dus onder meer terugziet in het deel over Emery Niles, de man met de meisjesnaam, wat niemand opvalt of deert maar teruggaat op een manuscript van Eliza May. Aan het eind is wel duidelijk waar dat boekje voor staat, verbeeld ik me.

De locaties zijn prachtig filmisch, dankzij die mix van aanschouwelijkheid en historisch gedruis. Zo’n postkantoor of boekenleenplek: ik ben er geweest, bij Daanje.

Ik heb een paar keer “mooi” of “mooist” gezegd en doe het nog een keer. Het allermooiste verhaal, omdat het je in medias res achterlaat, is het laatste, over Ties Auwerda en zijn vrouw Heleen. Hij is een klokkenmaker die zweert bij beheersing, zij een briljant aanrommelend natuurkundige die de kwantummechanica aan haar man uitlegt en niet geeft om klokkijken, sterker: ze kan het niet. Als zij na een val in coma raakt, bootst hij haar situatie na om te ondergaan of ze beter af is met euthanasie of niet, want hij zal de beslissing moeten nemen.

Alweer een griezelverhaal, maar een ideeënverhaal met een moreel dilemma, alsof theoretisch natuurkundige Carlo Rovelli nog even wordt meegenomen, wat met terugwerkende kracht het hele boek injecteert. Daanje is wiskundige, ik geloof haar. Voor mij ontpopt ze zich in de gedaante van Heleen, alsof ze ineens buut roept bij een verstoppartij. Ze krijgt zelf profiel. Ze speelt met ons.

In alle delen is niet één keer maar bij herhaling een tweetal symbiotisch op elkaar betrokken. Er wordt samen gedroomd, vormgegeven en vooral ook gebrand van rusteloosheid, althans door de een. In de begindelen gaat het om zusjes die al dan niet hun verbond en gedeelde verbeeldingswereld inruilen voor een huwelijk, een soort verraad. In de slotdelen zijn man en vrouw gelijkwaardig en speelt het zusjescomplex minder. De vrouw is vanzelfsprekend zelfstandig, zij heeft vaak de ruimste blik. De dode kinderen verdwijnen, er wordt überhaupt amper gebaard. Keuzemogelijkheid leidt tot zwaardere eigen verantwoordelijkheid.

Het boek bevat ook vertalingen van gedichten van Eliza May uit “boekje XV-3, het Chambers-boekje”, heel grappig, al zijn die gedichten zwak. Het onbeholpene verbaast. Hoezo rijmt essentie op drie? Ik ken Brontë’s poëzie niet, laat staan die van Drayden. Laat ik erover zwijgen. Al met al betuigt Daanje hulde. Ik denk aan de vertaling die Frans Kellendonk van Wuthering Heights maakte. Ook aus Liebe, duidelijk.

Als ik erover nadenk, is de meest geldige vergelijking qua belangwekkende vrijmoedigheid voor mij toch die met Sandra Langereis in haar recente biografie van Erasmus, ook zo’n boek waarin ambitie en vermogen en schrijflol elkaar tot grote hoogten opzwepen.

Anjet Daanje, Het lied van ooievaar en dromedaris, Passage, Groningen, 2022, 654 p.
Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.