Deel artikel

literatuur recensie

‘Aline’ van Heleen Debruyne zit vol eenzaamheid en woede, maar wordt nooit bitter

2 december 2025 5 min. leestijd

Wat eruitziet als een normaal – lees: hectisch – jong gezinsleven blijkt een snelkookpan in het vierde boek van Heleen Debruyne.

“Mijn woede was een extase”, constateert de verteller in Aline, de nieuwe roman van Heleen Debruyne (1988), en die woede, zo kan je stellen, is een heel boek. We ontmoeten Aline, een jonge vrouw op de bank bij de psycholoog, die probeert te vertellen wat er op een cruciale avond, tijdens een ruzie met haar vriend, precies gebeurd is. Ze geeft commentaar op haar eigen handelen: ze had bang moeten zijn, ze had hem naar een kamer moeten navigeren, kalm moeten maken. Duidelijk wordt dat er toen iets heftigs is gebeurd, iets ingrijpends en iets waar ze vooral, vóóral, niet naar wil kijken. De biecht wordt de hele roman door uitgesteld en blijft de lezer onophoudelijk vasthouden.

Jonge moeder Aline is doodmoe en lijkt nergens rust of houvast te vinden. Ze worstelt met de slepende verbouwing van het huis waarin haar vriend zich klussend, op zijn eigen tempo, beweegt. Ze worstelt met de omgang met hem, met hun moeizame communicatie en vele ruzies. Ze worstelt met het ouderschap, haar rol als moeder, waarbij ze een discrepantie ervaart tussen wat de samenleving van haar als moeder verwacht (ultieme zorgzaamheid, plezier beleven aan je kind) en wat zij ervaart (onrust, verveling, slapeloosheid).

En dan is er nog die buurt waar ze zijn komen te wonen: er zijn allerlei agressieve situaties aan van verschillende buren, zoals de moeder Pris die door haar vriend wordt opgesloten in de kelder, en het mooie meisje van tegenover die door haar vader in elkaar geslagen wordt. Aline schiet te hulp, het kanaliseert alles wat broeit in haar eigen leven. En wat eruit komt, is woede.

De woede van Aline kan zich nergens in vast bijten, waardoor die stuurloos is en haar soms helemaal overneemt. Haar woede wordt niet geduid voor wat ze is, de pijn eronder niet erkend (“Jij zíet mij niet, schreeuwde ik”), en zo komt het stel onherroepelijk in een neerwaartse spiraal terecht. Hoe bozer zij wordt, hoe vaker hij haar afwijst, waarop zij dan weer boos wordt: “Toen leerde ik hoe een gevoel van morele minderwaardigheid ertoe kan leiden dat ik me moreel nog minderwaardiger ga gedragen. Ik verhief mijn stem, hij zou het schreeuwen noemen. Hij vond het nodig om tegen een paar passanten op ongemakkelijke toon te zeggen dat het de laatste tijd niet zo goed met me ging, en sorry voor het gedoe. Zijn schaamte was de pijnlijkste afwijzing die ik ooit voelde.” Ze proberen nog verder te ploeteren, maar de afloop laat zich raden.

Het is een voortdurend wankelen en herpakken van evenwicht. Misschien zijn ze al op een achterstand begonnen, als hun beginnende relatie wordt opgeschrikt door een positieve zwangerschapstest. Het was de reden om de stad achter zich te laten en zich te vestigen in een wijk met zogenaamde “echte mensen”, rijk aan culturen en maatschappelijke posities, want zo stelt hij: “Je wilt toch niet dat ons kind beschut opgroeit? Ver weg van de echte mensen? Je wilt toch dat hij, of zij, met iedereen leert omgaan, niet alleen met die witte verwende kindertjes? Dat zei hij. Iets anders geloven zou fout zijn, wist ik.”

In hun nieuwe buurt worden ze geconfronteerd met geweld, verslaving en verval. Aline voelt zich het meest samenvallen met zichzelf wanneer ze een substantiële ruimte kan innemen, door zich te mengen (schreeuwen, een deur intrappen) in een conflict. Bij de ander in de straat lijkt de situatie zoveel erger, het verval zoveel meer tastbaar, terwijl de roman – en daar is hij op zijn sterkst – prachtig laat zien hoe hún pijn uiteindelijk misschien niet zo wezenlijk anders is als die van hun buren.

Al lezend draaien we om de hete kern van haar woede heen. We lezen over twijfels, irritaties en tranen, maar ook de haperende sessies bij de psycholoog bij wie ze zich telkens niet bloot durft te geven. Sterker nog, er zit iets mysterieus, tegenstrijdigs in haar. Zo zegt ze tijdens een sessie precies het omgekeerde van wat ze werkelijk voelt: “Ik voel een groot gelijk. Een rechtvaardige woede. Moordlust. Als ik eraan denk, dan voel ik me zo klein en zo machteloos, zeg ik.”

De werkelijkheid van een kerngezin verstikt Aline: ze zit opgesloten in een leven dat haar niet past. Alles lijkt die benauwdheid te versterken: “Dit mooie tochtige huis dat zich nooit echt behaaglijk warm liet stoken, deze straat, alles deed me denken aan iets anders, aan iets naars, aan kapotte mensen, kapotte levens, aan mijn kapotte leven, en uiteindelijk, onvermijdelijk, aan die ene nacht, die nacht op de overloop.” Debruyne maakt bijzonder voelbaar hoe eenzaam dat kan zijn.

De ruimte die Aline tekortkomt, wint ze terug door om zich heen te slaan. Op een zeker punt komt alle opgekropte frustratie over het patriarchaat eruit en lijkt ze meer tot zichzelf te komen, door middel van onder meer deze denkoefening: “Uit mijn gedroomde straatbeeld wiste ik alle mannen.”

De roman is opvallend strak gecomponeerd. In korte hoofdstukken worden we soepel heen en weer getrokken tussen de sessies bij de psycholoog en de geschiedenis van de relatie, eindigend bij het voorval. Debruyne toont de moed die het vergt om een pijnlijk verhaal onder ogen te komen. Of Aline er uiteindelijk in slaagt om te doorgronden wat er is gebeurd, wat haar precies drijft (onder al die woede) en wat ze uiteindelijk wél nodig heeft, blijft de vraag. Maar de omstandigheden om dat nader te onderzoeken zijn aan het eind wel geschapen.

Deze roman zit vol spiegels voor jonge ouders en zet idealen hard tegen de werkelijkheid af

Aline is een snedige vertelling, pijnlijk én satirisch, zoals haar innerlijke commentaren aan het adres van haar psycholoog, haar benaming van de groep van gescheiden mensen “die huilen na de seks” of de naam “Dingetje” die ze aan de uiteindelijke nieuwe vriendin van haar ex-partner geeft.

Behalve een enkele open deur (“De ander, dacht ik verward, de ander blijft toch altijd onkenbaar”) en de wat abstractere passages over feminisme – die het personage dan wel slim, maar ook blind voor zichzelf maken –, is de taal fris, komisch en scherp.

Debruynes roman blijkt ook een boek van deze tijd, vol spiegels voor jonge ouders, en zet idealen hard tegen de werkelijkheid af. Ondanks alle woede, is het boek nergens bitter te noemen. Na de laatste pagina is lang niet alles opgelost, maar de verlichting is er.

Heleen Debruyne, Aline, De Bezige Bij, Amsterdam, 2025, 232 p.

Femke Brockhus Keke Keukelaar

Femke Brockhus

Schrijfster, recentste roman: Beesten die je niet mag schieten (De Bezige Bij, 2025)

Foto: © Keke Keukelaar

Geef een reactie

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [0000000000003b240000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)