Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

L’anseelisme fait fédération ?
0 Reacties
geschiedenis

L’anseelisme fait fédération ?

Socialisme en organisatie in le Nord (1880-1900)

Tijdens de 19de eeuw bestonden er nauwe banden tussen het socialisme in Vlaanderen en Noord-Frankrijk. De inbreng van de Gentse socialisten kwam in de beginfase vooral op organisatorisch vlak tot uiting. Centraal stond daarbij het voorbeeld van de Gentse socialistische coöperatie Vooruit.

In het laatste kwart van de 19de eeuw werd in le Nord vaak beweerd “qu’il n’y avait que des Belges qui étaient socialistes”. Men bleef ook lange tijd socialistisch voorman Jules Guesde afschilderen als “député des Belges naturalisés et non pas des véritables Français de l’arrondissement” (Lentacker, 251). De economische ontwikkelingen en de nauw ermee samenhangende sociologische samenstelling van de bevolking maakte van le Nord een belangrijk departement voor de zich ontwikkelende socialistische arbeidersbeweging in het laatste kwart van de 19de eeuw. In de historiografie van die beweging staat le Nord te boek als “le guesdisme fait fédération” (Willard, 1993, 242). Niet het minst omdat de federatie richtinggevend was voor alle andere federaties in Frankrijk, is het niet onbelangrijk dat er nogal wat banden bestonden tussen het socialisme in Vlaanderen en Noord-Frankrijk. Als we elke vorm van essentialisme bij de definiëring van ‘socialisme’ achterwege laten en dit puur zien als “datgene wat socialisten deden of doen”, moeten we dan geen stap verder gaan en besluiten dat le Nord veel beter gedefinieerd kan worden als “l’anseelisme fait fédération”?

1879: exit “les voies trompeuses du coopératisme”

De bloedige onderdrukking van de Commune in 1871 had de dood of verbanning van duizenden militanten van de arbeidersbeweging tot gevolg en bevestigde op onthutsende wijze de fundamenteel repressieve houding van de republikeinse overheid. Het contrast tussen de talloze sectaire fracties binnen de Franse arbeidersbeweging en de georganiseerde, op het verwerven van politieke macht gerichte Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD) was groot. De charismatische Jules Guesde was een van de grote voorvechters om in Frankrijk het voorbeeld van de SPD te volgen. In een reeks nationale arbeiderscongressen werd vanaf 1876 heftig gediscussieerd over welke richting de mouvement ouvrier socialiste de France uit moest. Op het derde congres in de reeks, in oktober 1879 te Marseille, slaagde Guesde erin een meerderheid op zijn hand te krijgen: onder het scanderen van ‘Vive la Révolution!’ werd het collectivisme aangenomen als ultieme streefdoel. Na lectuur van een oproep van de SPD om zich te organiseren als onafhankelijke politieke partij werd La Fédération du Parti des Travailleurs socialistes de France in de steigers gezet: “C’est l’orientation politique et révolutionnaire de Jules Guesde qui a prévalu” (Moreau, 38). Die doorbraak had veel weg van een inbraak. De congresgangers waren namelijk een kleine avant-garde van de georganiseerde arbeiders, die op hun beurt in het niet verzonken tegenover de massa ongeorganiseerde arbeiders.

Toch was het congres van 1879 een breukmoment: “Le jeune collectivisme y triompha du vieux coopératisme” (Brizon en Poisson, 205). Geheel conform de SPD-retoriek werden alle vormen van coöperatieve organisatie afgedaan als uitvindingen van de bourgeoisie. In Groot-Brittannië werd al heel concreet aangetoond dat coöperaties alle arbeiders transformeerden in kapitalisten en kleinburgers. Hun “deel” in de coöperatie maakte dat ze op korte termijn niet langer ontvankelijk waren voor enig radicalisme en dat ze op langere termijn volledig zouden integreren in de burgerlijk-kapitalistische maatschappij. Het woord van Périer in Les Associations de Coopération uit 1864 werd nu ook door zijn “tegenstanders” onderschreven: “les sociétés coopératives sont contre les erreurs et les périls du socialisme, le plus sûr et le plus généreux des remèdes”.

Jules Guesde was de absolute hogepriester van dit nieuwe anti-coöperatieve discours. Zijn voornaamste argumentatie kwam altijd terug op de zogenaamde ijzeren Loonwet van Ferdinand Lassalle: de minimalisering van de lonen is een wetmatigheid van het kapitalistisch systeem. Toegepast op consumptiecoöperaties impliceerde die wet dat de tijdelijke voordelen die de coöperatie eventueel opleverden, noodgedwongen zouden resulteren in een daling van de lonen. Het economisch simplisme verklaart wellicht de grote aantrekkingskracht van deze ijzeren loonwet. Marx zelf toonde in Het Kapitaal al aan dat lonen integendeel uiterst elastisch waren, maar dat weerhield talloze marxisten er niet van om deze Lassalleaanse loonwet te hanteren als argument tegen het gebruik van coöperatieve organisaties als middel in de klassenstrijd. Behoudens eindeloze herhalingen in tal van artikelen en lezingen werd dit in Frankrijk vooral verspreid via Jules Guesde’s in 1879 voor eerst verschenen en tot 1906 herhaaldelijk herdrukte brochure La loi des Salaires et ses Conséquences.

Natuurlijk waren er ook na 1879 nog “socialisten” die individueel lid waren van reeds bestaande coöperatieve organisaties. Ledencijfers en aantallen tonen evenwel aan dat de coöperatieve beweging in Frankrijk op sterven na dood was. Naast het dogmatische discours van Jules Guesde en de zijnen, blijkt het scheiden der wegen tussen socialisme en coöperatie nog het best uit het afhaken van mensen als Benoît Malon. Begin de jaren 1880 blijft van zijn eerder enthousiasme en coöperatief engagement niets over. Ieder die de arbeiderszaak een warm hart toedraagt dient uit te kijken voor “les voies trompeuses du coopératisme” (Malon, 373).

1880: rode kolonisten in "le Nord"

Het geloof in de fictieve loonwet werd natuurlijk in zeer hoge mate door de omstandigheden bepaald. Hij sloot namelijk perfect aan bij bepaalde vooroordelen die leefden bij de arbeiders in een snel veranderende omgeving, waarbij grote groepen werkelijk volledig afhankelijk werden van industriële arbeid. Dit wijzigde tal van gemeenschapsbanden. Men werkte niet langer in een soort “professioneel familiaal verband” maar puur voor de centen. Het loon moest dan ook meer dan voorheen in verhouding staan tot het geleverde werk. Een dergelijke beleving van de arbeid was doorslaggevend voor het ontstaan van arbeidersorganisaties. De meest zichtbare exponent van die verschuiving waren natuurlijk stakingen. Zeker in le Nord waar tussen 1870 en 1890 maar liefst 209.353 stakers gedurende 3589 dagen betrokken waren bij 431 stakingen. Kenmerkend in dat verband is de grote staking in de textielsector van april-mei 1880, waarbij op het hoogtepunt meer dan 35.000 arbeiders het werk neerlegden. Het werd een pioniersdatum voor de hele Franse arbeidersbeweging: “le début de la popularisation du mouvement ouvrier” (Noiriel, 107).

Tijdens de staking kwam echter vooral ook de propagandistische werking en voortrekkersrol van de Gentse socialisten in le Nord aan het daglicht. Michelle Perrot is een van de weinige historici die voortdurend wijst op de rol van de Belgen in de staking van april-mei 1880. Ze grijpt er zelfs geregeld naar terug als prototype van de authentieke, spontane stakingen van de jaren 1880 die sterk contrasteerden met de latere, door bureaucratische vakbonden gestuurde stakingen (Perrot, 90, 169, 287, 325, 355). Dit beeld klopt echter niet. De voornaamst invloed van de Gentse socialisten op de staking was precies het kanaliseren van de spontaniteit. Ze benadrukten dat dergelijke spontane stakingen geen enkele zin hadden, omdat werkgevers sterk genoeg waren om te wachten tot de ongeorganiseerde arbeiders het werk hervatten. Er werd steeds weer gehamerd op de noodzakelijkheid van organisatie.

In de loop van 1879 waren de Gentse socialisten begonnen met een min of meer systematische vorm van propaganda in de “Belgische kolonie”. Vanaf eind juli 1879 organiseerden ze wekelijkse bijeenkomsten net over de grens, op Belgische bodem. De meest courante agendapunten waren “praktische wenken” en “het nut der vereeniging”, maar in februari 1880 al lichtte de Gentse voorman Anseele er bijvoorbeeld evenzeer het SPD-programma van Gotha toe dat vervolgens in vertaling werd uitgedeeld. De initiële verspreiding van socialistische ideeën in le Nord is niet zozeer op conto van Jules Guesde te schrijven, maar wel op dat van Belgische sociaaldemocraten die het terrein hadden voorbereid vanaf het midden van de jaren 1870. In de loop van de zomer van 1879 werden de eerste socialistische groepjes in le Nord gevormd en beschikten ze in Roubaix en Armentières al over vaste colporteurs voor hun pers – Volkswil, De Werker, La Voix de l’Ouvrier – en allerlei brochures. De spanning bij les classes dirigeantes tijdens de staking van april-mei 1880 blijkt alleen al uit de hoeveelheid energie en middelen die vele overheden investeerden in het opstellen van rapporten en telegrammen om zicht te krijgen op de zaak. Het was vanaf het begin overduidelijk dat de zaak gestuurd werd door “meneurs belges” en vanaf Belgische bodem.

De Gentse socialisten stuurden de stakende arbeiders. De Gentse voorman Edward Anseele benadrukte dat confrontaties vermeden dienden te worden. Ze moesten als groep waardigheid uitstralen. Na een aantal initiële schermutselingen werd het ordewoord ook gevolgd. Het uitblijven van de gebruikelijke grève et rebellion wekte verbazing. Indrukwekkend en duidelijk georkestreerd was bijvoorbeeld een bijeenkomst van 12 à 15.000 arbeiders op 13 mei om 10 uur ’s morgens voor het stadhuis van Roubaix. Na een moment van stilte verdwenen ze gewoon opnieuw in alle richtingen.

Maar waardigheid en collectes waren uiteraard niet genoeg. De staking die op 20 april begon, was half mei over haar hoogtepunt heen.

Op 26 mei 1880 sprak Edward Anseele gedurende meer dan een uur een grote groep resterende stakers toe en droeg hen op het werk te hervatten. Hij gaf er niet alleen het gebruikelijke “organisatie-is-noodzakelijk-discours”, maar haalde ook Charles Bonne compleet onderuit. Tot die tijd was Bonne de voorman van de arbeidersbeweging in Roubaix. Dankzij de staking waren een aantal nieuwe potentiële voormannen opgestaan die wel de Gentse lijn inzake politieke actie wilden volgen. Niet Guesde, maar Anseele schudde de oude arbeidersbeweging in de persoon van Bonne af én schoof de nieuwe socialistische leiders als Henri Carette, Achille Lepers en Gustave Delory naar voren. Dat zij als socialisten als nergens anders “l’orientation politique” – in Frankrijk doorgaans omschreven als guesdisme - volgden was een gevolg van de campagne van de Gentse socialisten die er al meer dan een jaar het politieke socialisme en hun bewondering voor de SPD aan de man brachten.

De aanzienlijke inspanningen werden ook na de staking doorgezet. Het devies tijdens de aanvankelijk wekelijkse meetings was helder, duidelijk en tweetalig: “slechts op uwe eigen krachten kunt gij rekenen […] verenigt u […] volgt den raad uwer Gentsche vrienden”. Cruciaal voor het slagen van hun opzet was natuurlijk de vorming van lokale, Franstalige “aanvoerders die de massa’s kunnen begeesteren, opleiden en organiseren”. Daarbij werden ook steeds vaker Franstalige Brusselse collega’s - meestal Louis Bertrand - meegenomen naar de meetings. Naast leiderschap was er vooral behoefte aan inzicht hoe men zich diende te verenigen en organiseren.

1882: van anseelisme en guesdisme

De Gentse socialisten kwamen ook organisatorisch tussenbeide. Voor de hand liggend was dat niet. Charles Bonne en de zijnen weken natuurlijk niet zomaar en bovendien ontbrak het de nieuwe lokale voormannen aan redenaarstalent. Een redenaar als Jules Guesde kon dat uiteraard verhelpen. Zowel Rijselse als Parijse politierapporten meldden geregeld dat Anseele - codenaam 0306.2809.2381.13753.0307 – al in de loop van mei 1880 contact had met guesdisten uit de hoofdstad en elders om de beweging in le Nord vorm te geven. Guesde zelf sprak hij wellicht niet, maar hij kreeg het wel voor elkaar dat Eugène Fournière, voormalig redacteur van L’Egalité, dat weer opging in L’Emancipation, lezingen ging houden in le Nord. Fournière liet ook niet na daarbij de Belgische kameraden te feliciteren voor het geleverde werk.

Eind november 1880 bespraken Edward Anseele, Louis Bertrand en Henri Carette na een meeting het opzetten van een partijstructuur. Gewapend met de statuten van de in 1877 opgerichte Vlaamse Socialistische Arbeiderspartij stichtte Carette begin 1881 de Parti Ouvrier dans le Nord. Pas in juni 1881 kwam Jules Guesde voor het eerst naar le Nord en een jaar later werd hij bovenaan de lijst gezet bij de verkiezingen. Zijn eerste echte doorbraak en erkenning in Roubaix en omstreken kwam er echter pas nadat hij er in 1882 een lezing hield ter herdenking van de Commune. Diezelfde taak werd in 1881 nog opgenomen door Anseele. Tijdens de meeting van 1882 werd Guesde bij de aanwezigen ook geïntroduceerd door Anseele. De “socialistische scepter” van le Nord werd er als het ware in het openbaar doorgegeven.

Hoe belangrijk de inbreng van de Gentse socialisten in die beginfase was, bleek vooral op organisatorisch vlak. Alle collectivistische en anti-coöperatieve retoriek van Guesde ten spijt werd de beweging integraal opgebouwd volgens Gents model. Centraal in die organisatie stond de in 1880 opgerichte socialistische coöperatie Vooruit. Het succes van Vooruit was indrukwekkend. De socialisten die gedurende jaren in hun politieke sectie, vakvereniging of mutualiteit in centiemen hadden zitten rekenen, slaagden er in de loop van 1882 al in om de lening af te lossen die ze aangingen om de zaak op te starten. Vijf jaar later, in 1887, ging het reeds om honderdduizenden franken en had de coöperatie meer dan tweeduizend leden, een grote bakkerij annex herberg, een feestzaal, vergaderlokalen, een winkelmagazijn voor kleren en ellengoederen (zijde, katoen, linnen, wol), drie apotheken, een eigen drukpers en dagblad, een groot eigendom in de Gentse Chartreuzenstraat, een volkspark aan de Kortrijksesteenweg en gronden aan de Nijverheidslaan. De coöperatie vormde de eerste tien jaar de enige uitvalsbasis van de socialistische arbeidersbeweging in Gent. Los van de rechtstreekse voordelen creëerde dit ongeziene mogelijkheden voor de socialistische arbeidersbeweging omdat een deel van de winsten niet werd uitgekeerd aan de leden, maar integraal werd aangewend om de socialistische actie te financieren.

Het uitdragen van die boodschap, van die succesformule in le Nord verschilt trouwens in niets van de manier waarop de Gentse socialisten dat ook deden in bijvoorbeeld de Borinage of Nederland. Om een solide beweging op te bouwen was er behoefte aan een “oogenblikkelijk voordeel”: het was dus afgelopen met “beweren dat niets anders dan de revolutie en politieke clubben het socialisme bevoordeelen” en op “voor de uitbreiding onzer gedachten, onzer bakkerij”, want enkel die bewijst dat socialisme geen “droombeeld” is. Het vertoog sloeg ook echt aan. In maart 1880 al werd een eerste coöperatie Les amis fidèles (Roubaix) opgericht en in 1882 volgde L’Economie des Ménages (Tourcoing).

De Fédération du Nord was vanaf augustus 1880 bij elk congres, bij elke festiviteit van de Belgische socialistische arbeidersbeweging bijzonder sterk vertegenwoordigd. Omgekeerd waren ook de Belgische kameraden steeds present in le Nord. Typerend is bijvoorbeeld dat Anseele en Van Beveren in april 1884 niet als buitenlandse afgevaardigden maar in dezelfde hoedanigheid als Carette en Delory deelnamen aan het nationale congres van de Parti Ouvrier Français. Tijdens een regionaal congres van socialistische groeperingen uit Gent, Kortrijk, Menen, Rijsel, Roubaix, Tourcoing en Armentières werd zelfs de vraag geopperd of het niet opportuun zou zijn om le Nord te erkennen als federatie van de in 1879 opgerichte Belgische Socialistische Partij.

Verklaren die banden het feit dat socialisten in le Nord meer dan waar ook in Frankrijk gebruik maakten van en energie staken in het deelnemen aan verkiezingen voor de conseils de prud’hommes? Verklaren ze de voor Frankrijk atypische, maar voor de guesdisten cruciale wijkgebonden werking naar analogie met de Gentse socialistische wijkclubs? Meest opmerkelijke analogie blijft dat in beide bewegingen en ondanks het theoretische verzet in beide gebieden de coöperatie de ruggengraat van de hele organisatie was.

1900 : “[…] cela a bien pris dans le nord de la France”

Het klassieke anti-coöperatieve discours van Guesde – verdeling van de arbeidersklasse, ijzeren loonwet, “embourgeoisement”, … - bleef een topper, maar vanaf medio de jaren 1880 doken ook geregeld andere geluiden op in guesdistische bladen. Had het bezoek aan de Gentse Vooruit van Jules Guesde en Paul Lafargue eind april 1884 daar iets mee te maken? Vanaf 1885 duiken onder meer in de regionale bijdragen in Le Socialiste geregeld positieve beschrijvingen op rond Vooruit – “qui dans une bouche flamande sonne avec la dureté d’un coup de clarion” – waarbij telkens de “organisation supérieure” werd benadrukt. Een groot verschil met wat Paul Lafargue omschreef als “l’état chaotique” van de POF (Willard, 1965, 38). Vanaf 1885 werd duidelijk resoluut het Belgische voorbeeld gevolgd: in heel wat steden in le Nord werden socialistische coöperaties opgezet. L’Union de Lille en La Paix uit Roubaix groeiden wat dat betreft uit tot de Franse equivalenten van het Brusselse Maison du Peuple en de Gentse Vooruit.

En met succes. In de jaren 1890 verloor de socialistische arbeidersbeweging in le Nord definitief haar sectaire karakter. Electoraal gooiden ze hoge ogen. In 1891 werd Paul Lafargue er verkozen tot volksvertegenwoordiger en een jaar later legden ze beslag op de stadhuizen van Roubaix en Caudry. In 1893 werd Jules Guesde gedeputeerde voor Roubaix en in 1896 kwamen ze binnen op de stadhuizen van Rijsel, Roubaix, Croix, Wignehies en Calais. Net zoals ze zich organisatorisch niets van Guesde aantrokken, zo stond ook hun zo vaak geroemde gemeentelijk socialisme aan de antipode van wat Jules Guesde in het nationale Le Socialiste betoogde. Hun programma was op dat vlak heel concreet en hyperpragmatisch. Geuzentitels die ook de Gentse socialisten te beurt vielen. Nergens in Frankrijk haalde de POF echter vergelijkbare resultaten. Waarin de partij nog het meest leek op de in 1885 opgerichte Belgische Werkliedenpartij was de bijna volstrekte afwezigheid van enige nationale weerslag. De in 1889 in Parijs opgerichte Conseil national van de POF had geen enkele impact. Jules Guesde mocht dan wel roepen dat de hiërarchische structuur en discipline van de SPD diende gevolgd moest worden, in de praktijk lag alle macht bij de lokale afdelingen … zoals bij de BWP.

De stijgende en solide machtsopbouw rond hun coöperatieve verenigingen ontging ook de talloze politie-rapporteurs niet. Het viel te vrezen dat ze een vergelijkbare kracht zouden worden als in België. In een door het kabinet van de Parijse Préfecture de Police opgemaakt rapport over het socialisme in Roubaix van 15 juli 1893 werd benadrukt dat “les détacher de leurs collègues belges” dé manier was om de POF terug te dringen in le Nord. Dat Guesde in augustus 1893 verkozen raakte, kan niet los gezien worden van de nieuwe nationaliteitswetgeving van 1889, maar evenmin van “la percée du Parti Ouvrier Belge” (Lentacker, 251).

Tijdens een bijeenkomst onder voorzitterschap van Jean Jaurès in het Parijse Hôtel des Sociétés Savantes anno 1900 zei Anseele vrij neutraal en volkomen terecht: “Je ne veux pas imposer de tactique […] mais enfin cela a bien pris dans le nord de la France” (Anseele, 159). In een artikel voor het Bulletin mensuel de la Fédération des coopératives de la région du Nord van december 1909 wees Gustave Delory, de absolute voorman van de socialistische arbeidersbeweging in le Nord, op een constante binnen zijn beweging: “Si notre affirmation était mise en doute, nous demanderions à nos contradicteurs d’aller en Belgique se rendre compte d’où vient l’énorme force d’organisation de nos amis les Belges”.

Voor de socialistische arbeiders in le Nord lag Parijs veel verder af dan Gent of zelfs Brussel. Was er sprake van “une culture politique commune” (Leleux, 850)? Het ontstaan van een Franse identiteit die contrasteerde met een Belgische was alvast een uiterst langzaam proces. Ook recent onderzoek rond arbeidersliederen bevestigt dit beeld van complexiteit en wederkerigheid. De Rijselse socialisten twijfelden wat dat betreft niet. In de jaren 1890 verspreidden ze op ruime schaal de tekst van een lied Honneur aux Socialistes Gantois. Op de tonen van de Internationale van de in Gent geboren Pierre De Geyter klonk het ondermeer:

Nous vous en faisons la promesse,

De nous unir en venant grand,

Votre exemple comme une amorce,

Nous fera marcher de l’avant,

Et nous viendrons une force,

Nous le jurons sur notre sang !

Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.